Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at |http: //books. google .com/l
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automaüsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via |http: //books .google .coml
r
GESCHIEDENIS
DER TUINKUNST
C. L. |. SCHAUM
UITGAAF VAN W. E, J. TJEENK WILLINK TE ZWOLLE
TUINARCHITECTUUR
C. L. J. SCHAUM
Leeraar aan de Riïkstuinbauwwinterschoal te Boskoop
M>t Vila llluitrail», - Prtji f 3 90
_.. .._. boek van den heer Schaum mei aandacht heelt geit
zal hel schoone van vele tuinen nu nog meer waardeeren. Het
■ — É. ■ — . ...■ _■__ ..-■ — — ^iBBEïn en tuinen bewonderen.
ZWOLLE
W. E. J. TJEENK WILLINK
1916
GESCHIEDENIS
DER TUINKUNST
DOOR
C. L. J. SCHAUM
Leeraar aan de Rijkstuinbouwwinterschool te Boskoop
MET VELE ILLUSTRATIES
<
ZWOLLE
W. E. J. TJEENK WILLINK
1916
/ •
lil 1 ^' i t'
, f
VOORWOORD.
'T.
'S
-B^}' ^e< schrijven dezer tuinhistorische sohets was het niet zoozeer
mijn streven een aantal belangrijke datums en feiten uit de geschiedenis
der tuinkunst aan den Lezer voor te stellen, veeleer beoogde ik het doel,
den ontwikkelingsgang der tuinkunst in groote trekken te beschrijven
en de hoofdverschijnselen op dit gebied eenigszins nader toe te lichten.
Bij sommige gedeelten ben ik van den door andere schrijvers gevolgden
weg afgeweken. Vooral is dit het geval met den modernen tuin, die
ik uitvoeriger behandelde dan in de nieuwere tuinhistorische werken
gebruikelijk is en wel, omdat de moderne tuin m. i. als het eindresultaat
van de ontwikkeling d^ tuineti in den loop der eeuwen mag beschouwd
worden.
Het spreei^t van zelf, dat ik uit tal van bronnen geput heb ; het tvas
echter ondoenbaar deze telkens ie vermelden.
Ten einde de soms dorre beschouwingen eenigszins aantreklcdijk te
maken, heb iJc een reeks platen ingelasoht, hopende dat die tevens de
belangstelling voor het onderwerp mogen verhoogen.
Aan allen, die mij bij het opsporen van gegevens behulpzaam zijn
geweest, zij hier openlijk dank gebracht.
Voor welwiUende opmerkingen en verbeteringen, den inhoud betredende,
houd ik mij steeds beleefd aanbevolen.
Moge deze schets er toe bijdragen, de liefde voor de schoone tuinkunst
hij velen aan te wakkeren en tot verdere studie op te wekken, dan acht
ik mij voor mijn moeite ruimschoots beloond.
Boskoop, 1915. CL. J. SCHAUM,
leeraar K. T. W. S.
-X-
416818
INHOUD
Bladz.
I. INLEIDING 1
II. DE OUDE VOLKEN 13
III. GRIEKEN EN ROMEINEN 21
IV. DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 35
V. DE RENAISSANOE-STUL IN ITALIË 46
VI. DE ARCHITECTONISCHE STIJL IN FRANKI?,IJK ... 60
VII. HOLLANDS TUINKUNST 73
VIII. DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 117
IX. DE TUINEN DER ROMANTIEK 129
X. TUINEN IN AMERIKA EN JAPAN ........ 140
XI. DE MODERNE TUIN 154
I. INLEIDING.
Ten einde de verdere Tffehandeling van het onderwerp te
vergemakkelijken, wensch^ik eerst een uitstapje te maken op
het terrein der kunsten, die tot de tuinarchitectuur of tuin-
kunst in nauwe betrekking staan.
Alle cultuurvolken in den loop der eeuwen hadden kunst -
tuinen, doch er zouden honderdtallen van jaren verloopen,
alvorens zich in ieder land, bij elk volk een eigen kenmer-
kend systeem ontwikkeld had. Godsdienstige gebruiken,
zeden en gewoonten, het klimaat, alsook het gevoel voor
het schoone in 't algemeen, voor het natuurschoon in het
bijzonder, oefenden hierop een overwegenden invloed uit.
Ten slotte kwam toch elk volk in 't bezit van een bepaald
karakteristieken stijl.
Eigenaardig en opmerkenswaardig mag het verschijnsel
heeten, dat bij de oudere cultuurvolken het oog voor archi-
tectonische schoonheid veel sterker ontwikkeld was dan de
zin voor natuurschoon. Hierin vindt dan ook z'n verklaring
het feit, dat in die tijden de bouwkunst een beslist dominee-
renden invloed op de tuinkunst liet gelden. Eerst later,
toen de natuurwetenschap meer algemeen beoefend werd
en de vele schoonheden, die de natuur aanbiedt, zich in een
meer algemeene belangstelling mochten verheugen, verhief
zich, mede door medewerking van nog andere factoren, de
tuinkunst tot een zelfstandige kunst.
De twee richtingen, die elkaar sinds eenigen tijd den voor-
rang betwisten, de landschappelijke en de architectonische,
zijn zeer nauw verwant met de beide edele kunsten : schilder-
ScHAUM, Geschied. Tuink. i
2 INLEIDING
kunst en architectuur, terwijl een derde richting, de roman-
tische, aan het rijk der poëzie zijn grondideeën ontleent.
De ontwikkelde tuinarchitect of de vriend der oude tuin-
kunst moet dus noodzakelijk zooveel van de wetten en de
ontwikkeling der architectuur weten, dat hij, met hare grond-
wetten bekend, deze ook in de natuur in toepassing kan brengen.
Verder dient hij evenzeer veri^rouwd te zijn met de grondbe-
ginselen der schilderkunst, voornamelijk perspectief en kleuren-
combinatie.
Ieder kunstenaar heeft zijn bijzonder materiaal. De tuin-
architect werkt vooral met terrein, planten, water, hout^
steen, enz. en het is zijn taak deze grondstoffen, als we ze
onder dezen naam mogen samenvatten, te ordenen en te rang-
schikken volgens de regelen van kunst en schoonheid. Tege-
lijkertijd moet hij echter ook het nuttige zoodanig met het
schoone weten te vereenigen, dat het resultaat van zijn arbeid
beantwoordt aan het doel, waarvoor het bestemd is. Uit
het geheel moet zoowel een practische als een aesthetische
grondidee spreken.
Op grond van den hiervoor vermelden overheerschenden
invloed der bouwkunst bij de oudere volken is het, tot beter
begrip van ons onderwerp, nuttig, bij de architectuur der
voornaamste cultuurvolken even stil te staan. De omvang
van dit werkje eischt, dat deze schets uiterst beknopt zij
' De bouwconstructies zijn van zeer verschillenden aard.
Door deze verscheidenheid en hun varieerende onderlinge
toepassing ontstaan de bouwstijlen, die we in 't kort wenschen
te bespreken.
Bij de oude Egyptenaren vinden we stellig de oudste bouw-
werken der aarde. De Pyramiden bij Memphis, ongeveer
3000 jaar vóór Christus opgericht, vertegenwoordigen het
eerste tijdperk der Egyptische bouwkunst. Een tweede
kunstperiode viel 1000 jaar later, toen men meer naar ont-
wikkelde bouwkunstige vormen streefde. Kenmerkend zijn
hier de obelisken en het gebruik van meer bewerkte pilaren,,
waaruit zich later de kolommen ontwikkelden. Het centrum
van de bouwwerken uit dit tijdperk was Heliopolis.
Ten tijde van de heerschappij der Hyksos was er van kunst
weinig sprake. Pas na hun verdrijving, na 't jaar 1500 vóór
Christus, herleefde de nationale kunst, inzonderheid in de
nabijheid van Thebe en ontstonden de voor Egypte typeerende
tempelgebouwen. Deze tempels waren waarschijnlijk de
INLEIDING 3
eerste gebouwen die door regelmatige aanplantingen en tuinen
omgeven werden. Daarom zullen we de inrichting dier tempels^
hier even nader beschrijven.
Het geheele terrein was door een hoogen muur omringd.
De ingang werd door twee pyramidale, breede bouwwerken
geflankeerd, die pylon (poort) genoemd werden. Aan weers-
zijden van den toegangsweg vond men een rij van sphinxen.
Vóór het eigenlijke tempelgebouw bevond zich een ruime
voorhof ; dan volgde een overdekte galerij, door pilaren onder-
steund. Van hieruit kwam men in verschillende kamers
en eindelijk in de duistere cella, waarin het afgodenbeeld
stond. Alle vertrekken waren met symbolische, gekleurde
schilderingen versierd.
Naast deze tempels verdienen vermelding de zoogenaamde
koningsgraven, wier overvloedige wandschilderingen ons een
volledig beeld geven van het' leven der toenmalige Egypte-
naren. Opmerkelijk is het, dat daaronder ook afbeeldingen
van tuinen worden aangetroffen.
In het vierde en laatste tijdvak der Egyptische bouwkunst
is reeds duidelijk de invloed der Grieksche kunst merkbaar.
Zoo b. V. in de tempelgebouwen te Philae.
Geschiedkundige nasporingen hebben aan het licht gebracht,
dat de beschaving der Indiërs overoud is. De bouwkunst
dezer volken hing op het allernauwst samen met hun gods-
dienst. De grootsche, overweldigende rotstempels, zooals
de met beeldhouwwerk versierde tempels van Ellora en
Elefante, zijn de oudste gedenkteekenen uit den tijd, toen
het Boeddhisme in Indië bloeide.
Het tweede tijdperk kenmerkt zich door de ,,stupa" of
„tope", ronde, koepelvormige gebouwen, vooral opgericht
boven de grafheuvels van heilige mannen.
Eindelijk noemen we nog de pagoden, torenvormige gebou-
wen op de tempelplaatsen opgericht. Het tempeldistrict
was door muren omringd, doch van kunsttuinen was ook
hier nergens sprake, men vond deze slechts in de nabijheid
der vorstelijke paleizen en kasteelen.
De kunst der Indiërs was en bleef zoozeer overheerscht
door hun godsdienstige begrippen, dat voor het schep-
pend vernuft van den kunstenaar weinig of geen plaats
overbleef.
Evenzeer als die der Indiërs is ook de cultuur der Chineezen
van grijze oudheid. Gedurende vele eeuwen was in China de
1*
4 INLEIDING
regeeringsvorm patriarchaal. Alles hing dus van de gezind-
heid des vorsten af. Omstreeks 500 voor Christus, in den
tijd van Confucius, kwam hierin eenige verandering. Naast
den akkerbouw ontwikkelde zich de volksvlijt ; groote steden
ontstonden, vorstelijke residentiën werden gebouwd, terwijl
kunsten en wetenschappen bloeiden. Tegen het einde der
derde eeuw eindigde dit tijdperk van hoogeren opbloei en
keerde men tot den ouden toestand terug, 't Eigenaardige
vau het Chineesche volk is, dat het niet, of slechts heel moeielijk
vatbaar is voor een snelle trapsgewijze ontwikkeling op het
gebied van wetenschap en kunst. De algemeen heerschende
denkbeelden van voor duizend jaar vinden we weinig of niet
veranderd bij hen terug. Hierbij komt de karakteristieke trek
van de zonen van het Hemelsche rijk, dat ze bij alles slechts
het practische nut in 't oog houden, zonder ook aan het schoone
een eervolle plaats in te ruimen.
De kunst was dus in China geheel afhankelijk van de regee-
rende vorsten en van hun godsdienst. Naast de tempels
komen alleen de keizerlijke paleizen en de kasteelen der rijks-
grooten in aanmerking. De bouwstijl werd sterk beïnvloed
door de Indiërs, van wie ook de Boeddhistische godsdienst
werd overgenomen. Naast pagoden, zooals b.v. de porseleinen
toren te Nanking, vindt men er ook sierlijke tuintempels,
kiosken, enz.
Mesopotamië, het land tusschen den tweelingstroom Tigris
en Euphraat, is een overoud cultuurland. Hier woonden
eerst de AssyriërSj later de Babyloniërs.
De hoofdstad van het Assyrische rijk was Ninivé, een stad
van 480 stadiën omvang, ons door Herodotus nauwkeurig
beschreven. Op den heuvel van het tegenwoordige dorp
Kujundyk lagen de koningspaleizen, waar eenmaal Semiramis
moet gewoond hebben, aan welke vorstin alle belangrijke
gebouwen worden toegeschreven. Binnen de muren van
Ninivé hebben stellig naast graanvelden en jachtterrein ook
tuinen gelegen, omtrent welke ons echter niets naders is over-
geleverd. De Assyriërs bouwden met gebakken steen of tichels
van leem, in de zon gedroogd. De voorzijde der van deze
steenen opgetrokken gebouwen werd met een laag alabast-
gips bedekt. Bekend is hun beeldhouwkunst, vooral waren
zij meesters in het vormen van dierfiguren. Hun bouwkunst
bereikte zijn hoogtepunt omstreeks 700 vóór Christus, welk
bloeitijdperk 100 jaar later eindigde. Hun belangrijkste
INLEIDING 5
gebouwen waren terrasvormig, soms vele verdiepingen hoog
en rustend op muren of kleine, sterke pilaren.
De Babyloni'èrs, die in 606 het Assyrische rijk slechtten en
op de puinhoopen van dat rijk het hunne grondvestten, hadden
tot hoofdstad het groote en grootsche Babyion. ^N^aast den
landbouw legden zij zich vooral op nijverheid toe.
Babyion had 90 K.M. omvang. De belangrijkste gebouwen
waren de terrasvormige tempel van Belus, de hangende tuinen
en het paleis van Nebukadnezar, die tot 561 voor Christus
regeerde.
Ten tijde van Christus lag de oude stad reeds grootendeels
verwoest, immers de in de zon gedroogde baksteenen konden
aan de vernieling slechts zwakken weerstand bieden.
De beheerschers van het machtige Babylonische wereldrijk
bezaten absolute vorstenmacht. Hun weelde en schitterende
hofhouding en die hunner rijksgrooten grensde aan het fabel-
achtige. Hieruit volgt als van zelf, dat de kunst in 't alge-
meen, vooral ook de bouw- en de tuinkunst, met grooten
ijver beoefend werd.
De Babyloniërs, een weelderig en zedelijk verbasterd volk,
werden in 539 vóór Christus door de Perzische koningen
onderworpen en Babylonië werd een provincie van dit nieuwe
wereldrijk.
De Perzen namen de beschaving der Assyriërs en Baby-
loniërs over. Zij bouwden met hetzelfde materiaal en in
denzelfden geest voort. Ook hun koningsburchten lagen
op terrasvormige hoogten, die vrij zeker door tuinen omgeven
waren.
Al spoedig deden zich Grieksche invloeden gelden, vooral
op de bouwkunst. In deze periode werden gebouwd de
groote koningspaleizen te Persepolis en in andere residentiën.
De bouwkunst der Pheniciërs en Israëlieten stond deels
onder Babylonischen, deels onder Egyptischen invloed.
Bij de Grieken waren de woonhuizen uit bouwkundig oog-
punt van weinig waarde, doch bij hun tempelbouw verhief
de kunst zich tot ongekende hoogte. De harmonische even-
redigheid dier tempels maakt een verheven, vaak overweldi-
genden indruk.
De Dorische en Ionische stijl vertoonen twee zelfstandig
naast elkaar staande opvattingen. De eerstgenoemde huldigt
eenvoudige, strenge vormen met weinig plastisch ornament,
terwijl de laatste een rijkere vormenont wik keling ten toon
spreidt. Het eerste tijdperk, dat valt vóór de Perzische
oorlogen, was van minder beteekenis. Het tweede echter,
waarin vooral schittert de tijd van Pericles, den beheerscher
van Athene, is ryk aan schoone, beroemde bouwwerken,
Grieksche styL
zooals b.v. de Acropolis, het in 438 voor Chr. voltooide Par-
thenon en het Erechtheion. Tijdens deze periode werden
ook elders beroemde tompels opgericht, o. a. de Olympische
Apollo-tempel.
In het derde tydvak werd de Corynthische stijl de heer-
schende, terwyl tegelijkertijd Oostersche invloeden zich
deden gelden. In dezen tyd werden naast enkele tempels
vooral groote schouwburgen, talrijke paleizen en landhuizen
gebouwd.
De Romeinen bouwden niet in oorspronkelijken stijl, doch ont-
leenden hun ideeën aan andere volkeren, vooral aan de Grieken.
Inzonderheid vervolkomenden zij den gewelf- en den koepel-
bouw. Hun bouwkunst nam pas in den laatsten tijd der
Bepnbliek, toen de Grieksche geest den Eomeinschen eenvoud
RoDuiansche stijl .
verdrong, een hoogeren vlucht en verhief zich onder keizer
Augustus tot ongekende hoogte. Bouwde men aanvankelijk
slechts tempels en basilieken, baden en triumpL bogen,
weldra werden deze openbare gebouwen gevolgd door
prachtige paleizen en weelderige landhuizen, door ruime
tuinen omgeven.
De Bpzantijnache en Qothiscke bouwstijlen staan in weinig
of geen verband met de tuinkunst, zoodat we hier met
bloote vermelding kunnen volstaan.
Belangrijker echter, in verband met het door ons te behan-
delen onderwerp, is de bouwkunst van den Islam. De phan-
tasie en de kunstzin der volgelingen van Mohammed, inzonder
der Arabieren, wist een gansch eigenaardige architectuur-
stijl te scheppen. De sierlijke zuilen en boogvormen bereikten
in den zoogenaamden Moorschen bouwstijl tqdens de heer-
schappij der Omeyaden in Spanje hun schoonsten luister.
Het meest beroemd is de koningsbureht Alhambra, omstreeks
1250 na Christus begonnen, in de volgende eeuw voltooid.
Naast de kunstvolle gebouwen speelden de fraaie voorhoven,
die intusschen ook by de voorname burgerhuizen geenszins
INLEIDING
Gothische stijl.
ontbraken, een voornamen rol. Later komen we hierop uit-
voeriger terug,
In het begin der 15* eeuw ontstond in Italië, waar nog
tal van bouwwerken getuigden van het glorietijdperk van den
Bomeinschen stijl de bouwstijl der Renaissance.
„Benaissance" beteekent wedei^eboorte, de wedergeboorte
n.1. van de oude antieke, voornamelyk Grieksehe kunst, die
in tegenstelling met de algemeen verbreide Gothiek wederom
opleefde.
De vroege Benaissance, die loopt tot ongeveer 1500, ken-
merkt zich door ryke vinding en sierlijke uitwerking van nieuw
ornament en door veelvuldige toepassing van antieke vormen,
ontleend aan de modellen der Grieksehe meesters. Blykbaar
INLEIDING 9
oefende ook de weer oplevende belangstelling in het rijk der
natuur reeds invloed uit, getuigen de gestyleerde bladvormen,
vooral naar der Grieken voorbeeld Acanthusbladen, hier-
naast groteske diervormen, trophaeën, kinderfiguren en verder
mythologische en allegorische groepen.
De hooge Renaissance der 16* eeuw veredelt de vormen
en conturen en strekt zich ook uit over het kunsthandwerk
Arabischo atgL
en de tuinkunst. Bij de ornamenteering worden de motieven,
ontleend aan de plantenwereld, verdrongen door het siersehild.
Bij de laat-Benalssance, omstreeks 1600, zijn Oostersche
invloeden merkbaar, wat o, a. blykt uit de Perzische ara-
besken.
De Benaissance vond in Italië en later ook in de noordelijke
landen van Europa algemeene toepassing. Naast kerken,
waren het vooral ook de vorstelyke paleizen, die door hun
schoone harmonische groepeering en voornamen, klassieken
INLEIDING
bouwtrant een verheven indruk maakten. De tuinen, die bij
deze kasteelen een voorname rol speelden, werden in denzelfden
geest geconstrueerd.
R^DBiasanoe stijl.
Na 1600 had in Italië de Renaissance afgedaan en moest
plaats maken voor den Barokstijl. Deze kenmerkt zich vooral
door een streven naar een meer schilderachtig effect. De
vormen worden groot scher, de versieringen krachtiger, de
behandeling van het ornament verliest aan sierlijkheid. Bekend
zijn Barok- lof- en rankenwerk. De overdreven zucht naar
decoratieve overlading doet de strenge en edele vormen der
Kenaissance ernstig afbreuk.
Na 1700 ontstond in Prankr\jk de Rococo-stijl, die daar
tot 1760 heerschappij voerde. Deze stijl vermydt zorgvuldig
alle rechtlynigheid bij de constructie zoowel van hoofdonder-
werp als van de détails. De symmetrie wordt totaal verbannen ;
de motieven voor het ornament zijn eenvoudiger en bestaan
uit schelpvormen, bloemen en niet-symmetrisehe krullen.
Het is wel eigenaardig, dat men terzelfder tijd, dat men in
de tuinkunst de rechte lijnen vaarwel zei en de gebogen lijnen
daar hoogtij vierden, men in de bouwkunst tot den t
INLEIDING 11
digen rechtlijnigen stijl der Antieken in den zoogenaamden
Empirestijl terugkeerde.
Hiermede eindigen we onze korte, historische schets over
de ontwikkeling in den loop der eeuwen van de hoofdstijlen
der architectuur. Ons doel hierbij was enkel, de aandacht
te vestigen op de bouwkunst, die gedurende vele honderden
jaren de tuinkunst overheersehte.
Een andere kunst, die sinds een paar eeuwen sterk de tuin-
architectuur influenceert, is de schilderkunst.
Hier kunnen we met een zeer kort woord volstaan. Deze
kunst geeft geen werkelijkheid, maar óf slechts den schijn,
hoe zich n.l. een tafereel, van een bepaald punt gezien, aan
ons oog vertoont, óf een geïdealiseerd landschap, zooals de
phantasie van den schilder zich dat gedacht heeft. De schil-
derkunst en vooral de landschap-schilderkunst, die voor ons
onderwerp van 't meeste belang is, steeg in de 17® eeuw tot
ongekende hoogte en moest dus, vooral toen de landschappelijke
stijl den regelmatige verdrong, mt den aard der zaak op den
aanleg van tuinen en de rangschikking der onderdeden een
belangrijken invloed uitoefenen.
Ook de poëzie heeft eenigen tijd en wel in het Komantische
tijdvak, de tuinkunst beïnvloed. Met de vermelding hiervan
is nagenoeg alles gezegd, daar dit geschiedde in een periode,
waarin de tuinarchitectuur een tijdperk van stilstand door-
leefde.
Ten slotte zij nog vermeld dat aan de muziek een term
ontleend is, die tegenwoordig bij de moderne tuinarchitecten
met een zekere voorliefde gebezigd wordt, n.l. 't woord rythme.
Met dit woord wil men dan aanduiden de meetkundige wet,
die aan een ontwerp ten grondslag ligt, en de toepassing
dier wet in orde, tijd en maat. En evenals bij iedere kunst-
schepping, moet ook in de tuinkunst de compositie, de samen-
stelling door den kunstenaar doorgrond, begrepen, gevoeld
en op de meest edele en wei-doordachte wijze ten uitvoer
gebracht worden, opdat het resultaat van zijn pogen inder-
daad een kunstwerk moge zijn.
12 DE OUDE VOLKEN
II. DE OUDE VOLKEN.
Zoodra de mensch zich meer op akkerbouw toelegde en zich
aan eeh vaste woonplaats gewende, zal hij zeker al spoedig in de
nabijheid zijner woning een stuk gronds voor voedingsgewassen
afgezonderd en ter beschutting omheind hebben. Dit stuk
land werd met meer zorg behandeld dan het bouwland en
door een of meer rechte paden in vakken verdeeld. Naast
de cultuur der eenvoudigste groenten kwam al spoedig die
der vruchtboomen en zeer zeker zal de vriend der natuur
ook wel een plaatsje aan enkele bloemen ingeruimd hebben,
vooral aan die planten, die hij als geneeskrachtig had leeren
kennen. Een ruwe, gegraven put leverde het voor besproeiing
benoodigde water, terwijl onder een schaduwrijken boom
een rustbank geplaatst werd.
Dit is stellig wel de alleroudste vorm van den tuin, de
nutstuin, zooals hij zich door alle eeuwen heen gehandhaafd
heeft.
Uit dezen oer- vorm is door trapsgewijze ontwikkeling ontstaan
de nutstuin en de siertuin, die eerst steeds naast en bij elkander
behoorden. De siertuin ontwikkelde zich verder in een richting,
overeenkomstig volkskarakter, klimaat, enz. Later werd
de siertuin hoofdzaak en werd den nutstuin een plaats aange-
wezen meer van het woonhuis verwijderd.
In de geschiedenis van elk volk valt een voortdurend
streven op te merken naar een steeds hoogeren trap van
beschaving.
DE OUDE VOLKEN 13
Na het heldentijdperk en de eigenlijke wording en vestiging
van den staat, volgt doorgaans een tijdvak van macht en
welvaart, waarin rijkdom en weelde a. h. w, den stoot geven
aan een rijken opbloei van de kunst op velerlei gebied. Als
regel geldt bijna, dat slechts in dit bloeitijdperk de tuin-
kunst een meer of minder belangrijke plaats in de rij der
zusterkunsten inneemt. Vandaar, dat we dan ook bij de
Oude Volken slechts aan deze periode onze aandacht zullen
schenken.
In de grijze Oudheid was de heerschappij volstrekt autocra-
tisch en patriarchaal. Dien-
tengevolge waren slechts
de vorsten en de grooten
des ryks in staat, iets be-
langrijks op het gebied
der tuinkunst te scheppen.
Dit verschijnsel nemen|we
waar bij de oode Eg'yp-
tenaren, Chineezen, In-
diërs, Assyriërs, Babylo-
niërs en Perzen.
Egypte.
Enkele duizenden ^ jaren
vóór onze j aar telling j ston-
den de bewoners van
Egypte reeds op een vrij
hoogen trap van bescha-
ving. Uit hun bouwwer-
ken, die beden nog van
hen willen en kunnen ge-
tuigen, spreekt een streven
naar het scheppen van
grootsche, ontzagwekken- Egyptisohe palaiBtuin.
de kunstgewrochten. We noemen de Pyramiden, de paleizen
en koningsgraven, de tempels, inzonder die te Memphis,
Thebe, Arsinoë, On en Sals. De beschaving bereikte zijn
hoogtepunt in den tijd vanaf de heerschappij van de Pharaö's
der achttiende Dynastie (dus in den tijd, waarin de Israë-
lieten onder Mozes dat land verlieten) tot aan de 6^ eeuw
vóór Christus, toen Griekenlands kunst zijn invloed deed
gelden. De paleizen der koningen en hooggeplaatsten dea
14 DE OUDE VOLKEN.
rijks waren prachtige gebouwen, volgens de overlevering,
alsmede volgens afbeeldingen, op tempelmuren en gedenk-
teekenen aangetroffen, van schoone, regelmatig aangelegde
lusthoven voorzien. Ook het bekende Bijkspaleis, het Laby-
riuth, eigenlijk een heele stad van paleizen, had uitgestrekte
boomgaarden, rozen- en bloementuinen.
De rotsgraven van Beni-Hassan leeren ons de tuinkunst der
bewoners als lapidaarstijl kennen, terwijl men in Teil el Amare
een in steen gegrift tuinplan uit de 16^ eeuw vóór Christus
gevonden heeft.
Egyptische tuin volgens een wandschildering.
De oud -Egyptische tuin had ongeveer den volgenden
vorm :
In een grooten vierhoek omgeeft een dubbele rij boomen
het geheel. In het zuiden vindt men het woonhuis, in het
midden een groot waterbassin, door een breeden weg om-
geven. Uit de verdere beplanting, gebouwen en pavillons
valt op te maken, dat men in den tuin vooral schaduw en
koelte zocht. Van de beplanting zijn te herkennen : Syro-
moren, Platanen, Palmen, Accacia's, Appel, Oranje, Jasmyn,
Eosmarijn, etc. Verder vooral ook Vijgen, Junipenis
DE OUDE VOLKEN IB
en Granaat. Zeer veelvuldig werden planten in steenen
kuipen aangetroffen, ook bloemen op regelmatig afgeronde
bedden.
Egyptische tempeltuin.
Assyrië en Bahylonië.
Hoewel het niet geschied kondig vaststaat of de mythische
koningin Semiramis, ofwel verschillende vorsten na 1200 vóór
Chr., inzender Nebucadnezar (605 — 561), de grootsche gebou-
wen van het Babylonische rijk stichtte, zeker is het, dat ons
omtrent den tuinaanleg van dat volk zeer weinig overgeleverd
is. Alleen zijn bekend de door Nebueadnezar aangelegde
hangende tuinen op den oostelijken oever van de Euphraat,
waaromtrent de overlevering ons een en ander meedeelt.
Men mag voor vrij zeker aannemen, dat de Bahyloniers
de tuinen der oude Egyptenaren kenden en in hoofdzaak
als model voor hun tuinen kozen.
De hangende tuinen bestonden uit een aantal terrasvormig
opgebouwde verdiepingen, rustend op baksteenmuren en
dikke pilaren. De terrassen waren bedekt met een dikke laag
aarde, waarin boomen en heesters geplant werden. Het
voor besproeiing benoodigde water werd door leidingen uit
16 DE OUDE VOLKEN
de Euphraat toegevoerd. Een deel van dit water voedde
de verschillende ka^kaden. In de verscheidene verdi(^.pingen
waren gangen, galerijen en grotten aangebracht.
Het geheel maakte den indruk van een grooten, met bosch
begroeiden berg. Vanaf het hoogste terras genoot men
een heerlijk vergezicht over de reusachtige stad.
Evenals te Babyion waren bij andere groote rijkspaleizen
hangende tuinen, hoewel doorgaans van kleineren omvang.
Volgens Diodor vond men bij Kirmanschak een tuin van
12 stadiën omvang, waarvan nog eenige ruïnen met inschriften
bestaan. Uit die overblijfselen valt op te maken, dat deze
terrassen niet gebouwd, maar in de rots uitgehouwen waren,
op dezelfde wijze, als soms latere Eomeinsche tuinen.
Behalve Diodor hebben ook Strabo en later Curtius vele
bijzonderhedeji omtrent deze tuinen opgeteekend. Mozes
van Chorene verhaalt ons van een dergelijken tuin, met in de
rots uitgehouwen terrassen, waarvan de onderaardsche kamers
met reUefs versierd waren.
Omtrent de tuinen der rijksgrooten wordt ons door de
geschiedschrijvers niets vermeld.
Perzië,
Babyloniërs en Assyriërs werden onderworpen door de
Meden en Perzen, een Indo-Germaanschen volksstam.
Omtrent de oude cultuurgeschiedenis dezer volken bezitten
we geen betrouwbare gegevens, alleen is ons bekend, dat
zij als heerschend volk in Vóór-Azië, noch op het gebied
van kunst, noch op wetenschappelijk terrein veel presteerden,
doch dit alles aan vreemdelingen overlieten.
Het Perzische rijk had vijf koninklijke hoofdsteden : Babyion,
Suza, Ecbatana, Persepolis en Pasargadae. In elk dezer
steden, vooral te Suza, dat een omvang had van 20 K.M.,
vond men paleizen met groote tuinen. In Suza hield de
koning in het voorjaar zijn verblijf, terwijl Ecbatana zijn
zomerresidentie was. Voorts had elk der twintig satrapen
in de hoofdstad hunner provincie een paleis met tuin. Om-
trent den aanleg dier tuinen verkeert men in het onzekere.
De zoogenaamde Paradijzen lagen in de onmiddellijke
nabijheid eener rivier of beek, waar het water het mogelijk
maakte de overal dorre vlakte in een lusthof met weelderigen
plantengroei te herscheppen. We hebben hier dus niet zoo
zeer te doen met kunsttuinen, als wel met uitgestrekte aan-
DE OUDE VOLKEN 17
plantingen, afgewisseld met bouwland, gescheiden of onderling
verbonden door rechte lanen, beplant met bolgewassen,
bloemen en rozen. Hier en daar was een omheind terrein
gereserveerd voor de jacht. In die paradijzen vond men
verder bronnen, rusthuizen en jachtkasteelen.
Plutarchus deelt ons mede, dat Tissapherneis, de satraap
van lonië en Carië, een zijner paradijzen Alcibiades noemde.
Dit paradijs was rijk aan water, heerlijke grasvlakten en
versierd met priëelen en lusthuizen. Xenophon noemt ons
nog de tuin van Cyrus te Celana, die vooral voor de jacht
bestemd was, de Maeander stroomde midden door dat wild-
park. Verder was beroemd de tuin van Bellvis, den satraap
van Syrië, waarin de vruchten van elk seizoen vertegenwoor-
digd waren. Voorts vinden we vermeld een tuin te Sitaoe
aan den Tigris, die beplant was met de meest verscheidene
soorten van boomen.
Ook verhaalt Xenophon ons van een Artemis-tempel,
waarom een boomgaard met veelsoortige vruchtboomen
aangeplant was.
Men mag aannemen dat vele der kleinere paleizen door
boomgaarden en groentetuinen omringd waren. Was er
tevens een kunsttuin aangelegd, dan bestond deze hoofd-
zakelijk uit een recht kanaal met aan weerszijden een breeden
weg, terwijl die weg aan de landzijde met boomen, heesters
en bloemen beplant was.
In plaats van gazons vond men vlakten, begroeid met
voederkruiden. Van de bloemen werden inzonder die geplant,
welke voor bereiding van zalfolie gebruikelijk waren. Zoo
bereidde men een beroemde olie van leliën, Sezam, bittere
amandelen en Terebinthen.
Voorts vond men Platanen, Cypressen, Palmen, Eozen,
Aloë enz., vele bolgewassen. Papaver en Viooltjes.
Van koning Cyrus lezen we, dat hij langs de heirwegen
vruchtboomen liet planten. Zelfs werd aan de koninklijke
scholen onderwijs in fruitcultuur gegeven.
Gewoonlijk vindt men onmiddellijk na de beschrijving
van de tuinen der Oude Volken, die der Arabieren. Onwille-
keurig wekt dit 't vermoeden, dat de tuinen der Arabieren
een directe voortzetting zijn van die der Perzen. Zoodoende
zou men echter een voor de tuinkunst zeer belangrijk tijdvak
over het hoofd zien.
ScHAüM, OescJiied. Tuink. 2
18 DE OUDE VOLKEN
Hierbij dient men niet uit 't oog te verliezen, dat zich
reeds vóór Alexander den Grooten in het Oosten overal Grieken
vestigden, die weldra op het gebied van kunst en wetenschap
de leermeesters dier Oosterlingen werden. Zij waren het,
die den tuin om het huis volgens vaste regels construeerden,
zoodat men verkreeg een regelmatig aangelegden kunsttuin,
waarin men naast koele schaduw en rust ook natuurgenot
kon smaken. Zij waren het ook, die de groote tuinen bij de
paleizen der Oosterlingen versierden met kunstige fonteinen,
prachtige tuinhuizen en ook vooral met geometrisch gerang-
schikte bloembedden.
Zoo was dus, in het tijdsverloop tusschen Alexander den
Grooten en de verovering van Azië door de Eomeinscbe leger-
scharen, hier een kunststijl ontstaan, en had zich in dien tijd
de geometrische tuin ontwikkeld. De Komeinen verfraaiden,
mede onder Griekschen invloed, de oude, reeds bestaande
tuinen, legden vele nieuwe aan, welke alle bleven bestaan
lang na den val van het West-Eomeinsche rijk, totdat het
Oost-Eomeinsche rijk in 639 Syrië aan Kalif Omar verloor.
De Arabieren namen nu achtereenvolgens van de meeste
Aziatische landen bezit. Overal vonden zij paleizen met tuinen.
Zoodra hun veroveringszucht bevredigd was, genoten ze van
hetgeen het veroverde land hun aanbood, ook van de tuinen.
Zij legden ook nieuwe tuinen aan, aanvankelijk in denzelfden
Griekschen geest, doch geleidelijk vormden zij zich een eigen
karakteristieken stijl, gewoonlijk de Arabische of Oostersche
stijl genoemd.
De Oosterling bemint rust en genot en verlangt dus in de
eerste plaats dat zijn tuin, geheel van de buitenwereld afge-
zonderd, door muren of huizen ingesloten is. Hier zoekt hij
de schaduw der boomen, de koelte der ruischende fonteinen,
het genot van verschillende vruchtsoorten en veelkleurige,
zoetgeurende bloemen.
De tuinen der Arabieren zijn dus vrij wel in Grieksch-
Eomeinschen geest aangelegd en zooals ze in den bloeitijd
van het kalifaat waren, zijn ze nu in hoofdzaak nog. De
beroemde tuinen van Bagdad en Damaskus zijn weliswaar
verdwenen, maar in Spanje zijn ons uit de overheersching der
Arabieren enkele modellen van den Oosterschen stijl bewaard
gebleven.
Zoo het paleis Alcazar bij Sevilla, in 1181 door de Arabieren
begonnen, in 1353 door koning Peter in Arabischen bouwtrant
DE OUDE VOLKEN 19
voltooid. De tuinen van dit paleis zyn in denselfden stijl
aangelegd. De hoven z\jn door zuilen- en bogengangen om-
geven, terwijl het centrum telkens gevormd wordt door een
marmeren bassin met fontein. De grond is, behoudene
regelmatige, open vakken voor beplanting, met marmer
geplaveid. De opengelaten ruimten zijn beplant met oranje-
boomen en andere
zuidelijke vrucht-
boom en, bloemhees-
ters en bloemen.
Een tweeden ooster-
schen tuin vinden we
op de Serra del Sol
bij Oranada, beter
nog zouden we het
een park kunnen
noemen, doorkruist
van tal van rechte
Oudtijds vond men
hier veel fonteinen,
regelmatige water-
bassins en pavil-
joens.
Doch de beroemd-
ste van alle is de
tuin van het Alham-
bra te Granada. De
toegangswegen loo-
pen langs kanalen
met stroomend wa-
ter, het afvoerwater
Arabiaoho binnenhof. ^^' fonteinen en
vijvers, terwijl langs
die wegen tal van nistbanken zijn aangebracht. Aan beide
zijden van den weg strekken zich door paden gekruiste boom-
aanplantingen uit.
De eigenlijke tuinhoven zelf zijn sierlijker van aanleg.
Zoo noemen we de Hof der Alberca met z'n 45 M. langen en lOM.
breeden regelmatigen visehvijver, beplant vooral met Rozen,
Myrthen en Oleanders. Noch fraaier is de Hof der Leeuwen
met de beroemde Leeuwenbron. Alles ademt naast pracht
20 DE OUDE VOLKEN
en sierlijkheid, rust en vrede. Vooral indrukwekkend zijn
de vergezichten over bergen, vlakten, rivieren en dorpen.
Bekend is, dat de Arabieren niet alleen om practische
redenen liefhebbers waren van boomen en bloemen, maar
ook wetenschappelijk de botaniek bestudeerden. Zoo l3estaat
er nog een plantenlijst van Eba Alean van alle in den tuin
van Sevilla bijeengebrachte gewassen, waaruit de belangrijk-
heid dezer verzameling blijkt.
De tuinkunst der Arabieren was dus in zijn oorsprong
Grieksch-Eomeinsch, doch ontwikkelde zich verder geheel
zelfstandig en had slechts zijdelings invloed op de latere
Eenaissance tuinen. Een overgangstijdperk in den gewonen
zin vormt de Oostersche stijl dus niet.
Ten slotte rest ons nog iets mee te deelen omtrent de tuinen
der Indiërs, Chineezen en Japanners. De beschrijving der
beide laatstgenoemde behoort echter in een later hoofdstuk
thuis, terwijl over de tuinen der Indiërs zoo weinig te vermelden
valt, dat we met enkele regels kunnen volstaan.
Slechts enkele sagen verhalen ons van de tuinen der oude
Indische koningen. Veel vernemen we daarin over schoone
vruchtentuinen, maar zeer weinig over siertuinen. In een
koningstuin eischte men veel vloeiend water, veel wandel-
paden, terwijl in den boomgaard sierlijke vogels en tamme
* dieren gehouden werden. Om het paleis vond men terrassen,
terwijl de geheele tuin door muren en grachten omringd was.
GRIEKEN EN ROMEINEN 21
III. GRIEKEN EN ROMEINEN,
DE GRIEKEN.
De oude inwoners van Griekenland vereerden hun goden
in grotten en spelonken, waarvoor zij dan boomen, inzonder
platanen plantten. Dit gedeelte noemden zij „Alsos". Het
meest bekende was dat te Delphi. Deze gewoonte deelden
de Grieken, die het eerst de beschaving van Azië naar Europa
overbrachten, met andere Oostersche volkeren, b. v. de Phe-
niciërs en de Israëlieten. Zoo was het afgodsbeeld van Astarte
altijd door een geheiligd bosch omgeven. Astarte, de Syrische
Aphrodite, werd later ook te Krannion bij Korinthe vereerd.
Hier was haar grot niet door inheemsche boomen omgeven,
maar door den tegelijk met den godsdienst geïmporteerde
Cypressus sempervirens.
In plaats van de grot kreeg men later den tempel, die eveneens
door plantsoen omringd was. Het geheele, door een muur
omheinde, heilige gebied werd ,,Temeni" genoemd..
Homerus beschrijft ons de grot van^^alypso als met wijn-
ranken omslingerd. Populieren en Erlen staan voor de
grot ter beschutting tegen de zon. Op de daarnaast gelegen
grasvlakte groeiden klimop en viooltjes.
De tuin van Odysseus op Ithaka was een boomgaard met
appels, peren, wijngaard, vijgen en olijven. Een doornhaag
vormde de grens, terwijl de grond onder de vruchtboomen
voor groentecultuur bestemd was.
Ten slotte beschrijft Homerus ons de lusttuinen van Alkinoos,
bij het koninklijk paleis gelegen. Ook deze bestonden uit
een ongeveer 1 H.A. grooten boomgaard met kruidtuin. In
22 GRIEKEN EN ROMEINEN
den tuin vond men twee bronnen, terwijl een heining het
geheel althans grootendeels omgaf.
Uit lateren tijd ie vooral beroemd het heilige Olyfbosch
te Olympia, waarin zich het hyppodroom, het 170 M. lange
Btadium, de tempel van Juno en eenige altaren bevonden.
Eeconstructie van een gedeelte van den feostplaata te Olympia.
De tempel van Jupiter met het beroemde beeld door Phidias
gebeeldhouwd, stond buiten het bosch. Dit bosch was door
rechte wegen doorsneden en had een tweeledige bestemming :
eerstens schaduw te geven en ten tweede een passenden achter-
grond te vormen voor de talrijke standbeelden.
GRIEKEN EN ROMEINEN 23
Onder Perikles (494 — 429 v. Chr.) verhief zich Athene tot
de eerste stad der Oude Wereld. Hij verrijkte de stad met
heerlijke bouwwerken. Alle takken van kunst bereikten
een ongekende hoogte, alleen de tuinkunst uitgezonderd
Dit moet men verklaren uit het feit, dat in dezen tijd, waarin
zoovele openbare gebouwen tot stand kwamen, de burger
slechts een bescheiden woning had. Het huiselijk leven
en persoonlijke behoeften en gemakken werden geheel op
den achtergrond gedrongen door het openbare -, het staats-
ieven. Slechts langzaam nam het vermogen der burgers
toe. Wel bezaten burgers als Nicias en Alcibiades een ver-
mogen van ongeveer twee millioen gulden, doch de herhaalde
groote oorlogen verslonden schatten gelds, zoodat men er
niet aan denken kon, geld aan paleizen en tuinen te besteden.
Ook vernemen wij, dat Kimon omstreeks dezen tijd (450
V. Chr.) de omheiningen van de tuinen zijner landgoederen
liet wegruimen, zoodat iedere vreemdeling ongestraft de
vruchten mocht plukken; ook, dat hij enkele lusthoven aanlegde
en Lyceum en marktplein met boomen beplantte en de ver-
wilderde bosschages om de Akademie tot een schaduwrijke
lustplaats herschiep, doch hierbij schijnt het gebleven te
zijn. Ook is bekend, dat in de kweekerijen veel bloemen
geteeld werden, die op de markt gretige koopers vonden.
De Peloponnesische oorlog van 431 — 404 maakte de ont-
wikkeling der tuinkunst onmogelijk. En nadat het diep
vernederde Athene zich wederom eenigszins hersteld had,
begon vanaf 356 v. Chr. de Macedonische overheersching.
Juist in dezen tijd verhief zich de tuinkunst, door rijken en
machtigen beschermd. Demosthenes (gest. 322 v. Chr.)
schrijft over dien tijd : „Er zijn staatslieden, wier woningen
vele openbare gebouwen in pracht overtreffen en die reusachtige
landgoederen bij elkaar gekocht hebben ; wat daarentegen
van staatswege gebouwd wordt, is nietig en armoedig."
Nu was dus de tijd aangebroken, waarin weelde en pracht-
lievendheid de behoefte aan mooie ïusttuinen deden geboren
worden. De Grieken waren beschaafder en veeleischender
geworden ; wat men aan geest en kracht verloren had,
was aan ondervinding en fijneren smaak gewonnen. Men
streefde er naar het leven gezelliger en aangenamer, weel-
deriger en schitterender te maken. Sinds Alexander den
Grooten werd het maatschappelijk leven rijker, kunst en nijver-
heid namen een andere richting en aan zakelijke wetenschappen
24 GRIEKEN EN ROMEINEN
werd een ruimer veld toegewezen, l^u was ook de tijd geko-
men, waarin de tuinkimst tot haar recht kon komen. De
schoone kunsten bloeien het rijkst, waar vorsten en rijke
burgers haar aanmoedigen en steimen.
Bereikten onder Pericles de onderscheidene takken van
kunst hun grootsten luister, onder Alexander en zijn opvolgers
verkregen zij hun grootste uitbreiding over tal van landen.
Overal immers waar zich de Grieken vestigden, bloeide hun
kunst.
Hoewel het geschiedkundig vaststaat, dat tijdens het
bloeitijdperk in Griekenland vele schoone tuinen werden aan-
gelegd, toch is ons omtrent den vorm en de inrichting dier
tuinen weinig bekend. Over het algemeen waren ze geome-
trisch geconstrueerd, versierd met beekjes en fonteinen,
rustplaatsen en tuinhuizen. Verder bezat elke tuin tenminste
enkele schaduwrijke boomen en zonderde men vruchten-
en groentetuin van den siertuin af. Bij voorkeur versierden
de Grieken him tuin met beeldhouwwerken. Zoo plaatste
b.v. Alkamenes een door hem vervaardigde Venus in zijn
tuin te Athene, welk beeld later in de Villa Hadriana bij
Tivoli terecht kwam.
Beroemd waren voorts de Grieksche volksplantingen Ehodos,
Smyrna, Milete, Mitylene, Ephesus, Lemnos en Chios. In
al deze steden, die door handel tot macht en weelde geraakten,
bezaten de rijke burgers bij hun paleizen uitgestrekte regel-
matige tuinen. Vooral bekend is Cyrene in Noord-Afrika in
een waterrijk, vruchtbaar heuvelland gelegen. Na de afschaf-
fing der koninklijke waardigheid (432 v. Chr.) kwam deze stad
tot grooten bloei. Hier kweekte men inzonder het silphium,
een plant, die destijds tegen goud opgewogen werd. Ook
kweekte men veel saffraan, terwijl de tuinen der rijken beroemd
waren om hun rozen, lelies, violen en andere bloemen, die
men behalve voor versiering ook gebruikte ter bereiding van
welriekende essences.
Alexander de Groote had zich tot levenstaak gesteld, het
Perzische rijk in Griekschen geest te hervormen. Hij wilde
het Oosten met het Westen, de barbaarsche volkeren met
de beschaafde Grieken vereenigen, om daardoor zijn doel te
bereiken. Zijn vroegtijdige dood verhinderde hem, dit plan
geheel ten uitvoer te brengen, maar toch was hij reeds zoover
gevorderd, dat ook na zijn dood de Grieksche geest een over-
wegenden invloed op de beschaving van het Oosten uitoefende.
GRIEKEN EN ROMEINEN 25
De rijken, waarin zich het rijk van den wereldveroveraar
splitste, werden door Grieksche vorsten in Griekschen geest
bestuurd. Kunsten en wetenschappen geraakten in het
Oosten tot grooten bloei. Hier ontwikkelde zich bijna onge-
merkt de geometrisch-symetrische tuinstijl meer en meer,
en werd later door de Eomeinen overgenomen.
Bloeiden reeds de kunsten en met haar de tuinkunst onder
de Seleuciden, die groote prachtige steden bouwden en fraaie
lusthoven aanlegden, zooals b.v. Daphne bij Antiochië aan
den Orontes, in nog hoogere mate nam de bloei toe, toen
deze heerschers van een gedeelte hunner landen beroofd
werden en zich in Klein Azië nieuwe rijken verhieven, waarin
de Grieksche steden een luisterrijke plaats innamen. Daar
vond men tal van paleizen, landhuizen en tuinen, die meeren-
deels tot de komst der Eomeinen bewaard bleven. Carthago
met omgeving b.v. was in dien tijd in een heerlijke landstreek
herschapen. Eondom de stad lagen tallooze nutstuinen,
afgewisseld door de lusthoven der grooten. Ja, de geheele
streek geleek, dank ook de uitstekende besproeiing, op een
urenlangen tuin met prachtige kasteelen en keurige zomer-
verblijven.
Ook de ontwikkeling der natuurwetenschap droeg het hare
bij tot de volmaking der Grieksche tuinen, vooral de meerdere
en betere kennis van het plantenmateriaal. Aristoteles
(384 — 322 V. Chr.) mogen we beschouwen als den grondlegger
der natuurwetenschap, l^a hem was een der belangrijkste
onderzoekers Theophrastus. Weliswaar bepaalde deze zich
hoofdzakelijk tot de bestudeering der heelkundige kruiden,
als Eicinus, Laurus, Origanum, Hyssopus, Ballota, Lamium,
Actabulasa, enz., maar tevens wees hij daardoor anderen den
goeden weg voor het ontleden en beschrijven der planten.
De beroemdste botanicus uit den tijd der eerste Eomeinsche
keizers was Dioskorides, die de leermeester werd der Arabieren
en van de Christelijke volkeren der Middeleeuwen.
We hebben alzoo gezien, dat de Grieken een zelfstandige
kunst ook op tuinbouwgebied in het leven riepen en dat zij de
baanbrekers waren voor de natuurwetenschap. De invloed van
hun vorming en beschaving is zelfs tot op heden nog merkbaar.
We konden slechts uit zeer weinige historische gegevens
putten, doch de tuinen der Eomeinen, die in Griekschen geest
en naar Grieksch model aangelegd werden, zullen ons dat
gemis vergoeden.
DE KOMEINEN
DE ROMEINEN.
't Was eerst na de onderwerpiag der Grieken in Beneden-
Italië, dus na 270 v. Chr., dat de Grieksche beschaving op tiet
Romeinsche volk, tot nu toe slechts aan landbouw en oorlog
gewend, invloed verkreeg. Terzelfder tijd werd de ongelijkheid
van vermogen zoo beduidend, dat men weldra het volk in twee
groepen kon splitsen, de rijke, beschaafde voornamen en het
gewone volk, dat aan de beschaving geen deel nam en verkreeg
en dus op het gebied van geesteebeschaving en kunstzin
voor langen tijd van de patricische geslachten gescheiden
bleef.
Zoodra het uitwendige leven weelderiger en de behoefte aan
pracht en gemak grooter werd, nam het voorname deel der
natie de Grieksche beschaving bijna zonder voorbehoud over.
Hiiia te Pompeji.
Wie met deze groote wereld mee wilde doen, moest zekere,
soms buitensporige behoeften kunnen bevredigen ; noodzakelyk
was, dat hy schoone paleizen en landhuizen, baden en tuinen
bezat.
Na de regeering der Flaviërs (69^96) werd de beschaving
allengs meer en meer gemeen goed, eerst der Romeinen, daarna
der Spanjaarden en Galliërs en later ook ten deele der Weste-
lijke Germanen.
DE ROMEINEN 27
Het Eomeinsche huis vertoont ons niet een boven, maar
naast elkaar gebouwde reeks van vertrekken. De grootere
huizen hadden een meer openbaar en een meer intiem gedeelte.
Het eerste lag aan de straat, vanwaar men eerst een kleinen
voorgang, het „Ostium" betrad. Daarna kwam men in een
hofachtige, door een overdekte gang omgeven ruimte, het
,, Atrium", dat in 't midden een waterkom het ,,Impluvium",
had, waarin het regenwater samenvloeide. Achter het atrium
lag het „Tablinium", de ontvangzaal. Nu volgt het particuliere
gedeelte, en wel, aansluitend aan het Tablinium een tweede
zuilenhof, het Peristylium. Eondom dezen hof lagen ver-
schillende slaapvertrekken, de zomereetkamer of Triclinium,
het Lararium met de huisgoden, enz. Achter het Peristylium
lag de Xystus, een kleine tuin, waarin een fontein of een
vischkom, de „Piscina".
Het Atrium was in elk huis te vinden ; het was de gemeen-
schappelijke voorkamer, die meer of minder met planten ver-
sierd was. Het veelal grootere Peristyle was een tuin met gazons,
bloembedden en heesters als Laurus en Eozen. Tusschen
de zuilen stonden planten in kuip. De wanden waren met
landschappen beschilderd, zoodat het geheel een prettigen
indruk maakte. Had men in Eome, doch bij uitzondering,
een tuin achter het huis, dan was die geheel geometrisch
aangelegd ; rechte paden, tusschen lage heiningen loopende,
verdeelden het geheel in vakken. Een fontein, vazen en
haast altijd de tuingod Priapus, versierden dezen tuin. Verder
ontbrak het niet aan schaduwrijke boomen, evenmin miste
men gaarne een Pergola of een berceau. Bloemen waren
op rabatten of bedden geplant, hoofdzakelijk rozen. Deze
tuinen geleken dus zeer veel op onzen modernen huistuin.
Behalve Peristyle en den meer zeldzamen ,,tuin achter
't huis", onderscheidde men nog een derde soort, n.1. den
villatuin, die dikwijls wegens zijn pracht en weelde beroemd
was.
Uit den tijd der Eepubliek zijn bekende villatuinen :
die van Hortensius, het zoogenaamde Laurentium met een
circa 12 H.A. groot Wildpark ; verder de tuinen van LucuUus
op den Pincischen berg, die later in 't bezit der keizers over-
gingen. Lucullus had bovendien nog tuinen aan den Golf
van Napels en bij Tusculum. In den laatstgenoemden, beroemd
om zijn schoone vergezichten, werd hij begraven. Zijne
tuinen, die met meer dan koninklijken luister ingericht waren.
28 DE ROMEINEN
waren inzonderheid vermaard om hun oostersche pracht
en hun groot aantal kostbare standbeelden.
Ook Pompejus bezat in de nabijheid van Lucullus' bezit-
tingen, uitgestrekte, prachtige tuinen, die later in 't bezit
van M. Antonius overgingen. Antonius had tevens op den
Transtiber groote tuinen, welke aan die van Caesar grensden
en later bij testament van Caesar aan het Eomeinsche volk
kwamen.
Nog beroemder zijn de tuinen uit den Keizertijd.
De tijd van Augustus kan in menig opzicht met dien van
Lodewijk XIV van Frankrijk vergeleken worden. Het hof
besliste ook toen over smaak, over vragen van kunst en weten-
schap. Pracht en praal grensden aan het fabelachtige. Ook
in de tuinen openbaarde zich de zucht naar het indrukwekkende,
het schitterende en wel dermate, dat de regelen der gezonde
tuinkunst in 't gedrang kwamen. De mode eischte groote
tuinen, opgehoopt met de meest verschillende kunstgewrochten,
bij voorkeur uit Griekenland geïmporteerde beeldhouwwerken.
Tijdens de heerschappij der Keizers ontstonden over heel
Italië een ongelooflijk groot aantal prachtvolle tuinen. Bekend
zijn die van Maecenas op het Esquüin en te Tibur, beide
vooral beroemd om hun vergezichten. Te Tibur hadden
ook Augustus, Manlius Vopiscus, Catull en Quintilius Varo
tuinen. Eveneens lagen uitgestrekte villatuinen bij Tusculum
en te Bajae en Puteoli aan den Golf van l^apels.
In het Vatikaansche dal lagen de Horti Caji, eigendom
van Agrippinia, moeder van keizer Caligula. ISTero stelde
later deze tuinen voor het publiek open. Met ver van deze,
insgelijks aan den Tiber, lagen de tuinen der Domitia, later
eveneens eigendom van Nero.
Nero zelf stichtte na den brand van Eome het gouden
huis, waarbij tuinen behoorden, die geheele bosschen, meren,
groote tempels, eenzame streken, uitgestrekte grasvlakten
en belangrijke vergezichten bevatten. De ontwerpers dezer
tuinen waren Severus en Celer.
Tiberius bezat later te Capri twaalf vüla's, die hij door tuinen
liet omringen, hoewel hij overigens geen bijzonder groot vriend
van luxe op tuinbouwgebied was.
Plinius de jongere beschrijft ons zijn eigen villatuin, waaruit
we de inrichting voldoende kunnen leeren kennen. De groote
villatuinen, zooals er in grooten getale door gansch Italië,
maar vooral in het zuiden verspreid lagen, hadden vier hoofd-
DB ROMEINEN 29
afdeelingeu : den hortus, het pomarium, den hortus rustieus
en het paradisns of wildpark.
De villa zelf lag meestal tegen een heuvel gebouwd met
het front naar 't oosten of zuidoosten. Een wein^ meer
afgelegen stond de
villa fruetuaria, de
voorraadschuur voor
vruchten en groen-
ten, waar ook de
olie- en wijnpers
stonden.
Vlak achter de
villa vond men het
terras, Xystus ge-
naamd, soms door
hooge Btutmuren ge-
muren lag een
glooiende vlakte,
pulvinus demissus,
door palm in vak-
ken verdeeld, waarin
eveneens door palm
dieren nagebootst
waren of de naam
des bezitters aange-
geven stond.
Dan volgde de
ambulatio of de door
muren afgesloten
wandeltuin. De mu-
ren waren door be-
planting gedekt, ter-
wijl de aanleg zui- Hippodroom,
ver rechtlijnig was,
soms slechts aan het eind door een halven kring afgesloten.
Alle wegen, meestal van verschillende breedte, werden door
lagere of hoi^ere heiningen omlijnd, die dikwijls tot loof-
gangen gevormd werden. Beplantingen noch heiningen
mochten de vergezichten van uit de villa belemmeren.
In de ambulatio bestonden de boschages uit Laurus, Buxus,
Oleander, Jasmijn, Myrthen, Granaten en Eozen. Zoowel hier
30 DE ROMEINEN
als op het terras vond men bloemen in rechthoekige, lange
perken, voornamelijk Lelies, Anjelieren, Hyacinthen, Immor-
tellen, Anemonen, Tulpen en Violen. Over dezen aanleg
verspreid stonden de standbeelden, terwijl fonteinen en
watervallen op de daarvoor aangewezen plaatsen aangebracht
waren. In sommige villatuinen vond men ook een zelfstandig
behandeld Eosarium.
Een ander gedeelte was de gestatio, een in den vorm van een
hyppodroom aangelegden, regelmatigen tuin. De breede
rijwegen werden door laanboomen, als Platanen, Iepen of
Cypressen beschaduwd. De regelmatig gehouden grasvlakten
werden met heestergroepen en bloembedden versierd. Ook
hier stonden talrijke beelden van goden en helden en een of
meer. tempels.
In het Pomarium had men behalve den boomgaard, langs
de wegen bloemrabatten. Hier stonden de apiaria of bijen-
korven. Verder vond men hier de arbustum en de oliveta,
den wijngaard en den olijventuin.
Aan het pomarium sloot zich de hortus rusticus, de groente-
tuin aan, waar men behalve groenten ook amandelen, perziken
en abrikozen kweekte. Niet ver hiervan in een vochtig gedeelte,
in het Arundinetum, kweekte men Arundo Donax en Bambus,
waarvan de sterke stengels voor latwerk en wijnpalen gebruikt
werden.
Ten slotte ontbrak zelden het paradisus of wildpark, dat
bij de villa rustica lag en door wandelwegen met den hoofd-
tuin verbonden was. In dit, door een hoogen muur afgesloten
park, liep het wild vrij rond. Hier vond men de visch-
vijvers en groote volières, die soms vele duizenden vogels
bevatten.
De aanvankelijk eenvoudig aangelegde tuinen werden
weldra een speelbal der mode, al te vaak een vijandin van
goeden smaak en gezonden kunstzin. Zoo werden b.v. de
gestatio dikwijls door den overvloed van standbeelden en
andere beeldhouwwerken in een museum herschapen. Op
de grasvlakten stonden talrijke in allerlei vormen gesnoeide
boomen. Ook figuren van buxus vonden veel bijval. Naar
men wil, was een zekere Matius de eerste, die buxus-figuren
in zijn tuin had. De heiningen werden in de meest grillige
vormen gesnoeid of vertoonden architectonische motieven.
Men vormde dieren, zuilen, obelisken, kegels, pyramiden,
letters, enz. van onderscheidene boomsoorten. Evenzeer
DE ROMEINEN 31
werd het gebruikelijk, de laanboomen door slingers van klimop
te verbinden.
Een opeenhooping van de meest bonte verscheidenheid
vertoont ons de Villia Hadriani, door keizer Hadrianus
(117 — 138) bij Tibur of Tivoli aangelegd. Deze strekt ons
ten voorbeeld, hoe het waarlijk schoone, door overlading en
een kleingeestig streven naar schitterend vertoon, ontaarden
kan. De ongeveer 70 H.A. groote tuin was in verschillende
afdeelingen gesplitst, vertoonde een pracht en praal, die
aan het ongelooflijke grenst en bood alle gemakken, die de
meest verfijnde weelde zich maar uitdenken kan. Keizer
Hadrianus, die veel gereisd en verschillende gedeelten van zijn
wereldrijk bezocht had, trachtte in onderscheidene gedeelten
van zijn tuin na te bootsen, wat hij aan schoons in andere
landen en steden gezien had. Zoo vond men er het Lyceum,
de Akademie, het dal Tempe, in het klein de stad Canope
in Egypte, waar Hadriaan het Serapisfeest medegevierd had,
het beeld van dien god stond in een cella, die men door ver-
schillende onderaardsche gangen bereikte, verder het nieuw
gebouwde Jerusalem, terwijl ook een gedeelte van den tuin
aan de goden der Onderwereld gewijd was. Tempels, theaters,
waterwerken, grotten vond men er zonder tal, terwijl een
groot stadium niet ontbrak. Werkelijk schoon, verheven
en indrukwekkend waren de vergezichten op Tivoli en op de
Sabiner bergen.
Het spreekt vanzelf dat dergelijke gewrochten den goeden
smaak op het gebied der tuinkunst bedierven.
Behalve deze villatuinen vond men in alle belangrijke
steden des rijks tuinaanleg om baden en op pleinen. Ook hier
was de aanleg regelmatig. Het terrein om sommige tempels
werd in plaats van met bosschen, zooals oudtijds gebruikelijk
was, met massa's bloemen versierd.
Groote praalgraven werden insgelijks door tuin omgeven.
Zoo waren de terrassen van den tumulus van keizer Augustus
met boomen beplant, zoodat het geheel eenigszins aan de
Babylonische terrastuinen deed denken. Eondom dit mau-
soleum lag een heilig bosch.
Wat de studie der natuurwetenschappen betreft, is vooral
bekend de door Plinius den Ouden geschreven „Geschiedenis
der I^atuur", dat met het hiervoor genoemde werk van Dios-
corides en enkele Arabische geschriften tot in de Middeleeuwen
de hoofdbron bleef voor de studie der natuur.
DE EOMEINEN
Romeinaohe villft n
GRIEKEN EN ROMEINEN 33
Dat ook hooggeplaatste, ja zelfs vorstelijke personen zich
ter ontspanning met tuinarbeid bezig hielden, bewijst ons
het voorbeeld van keizer Diocletiaan (t 313), die zich op
zijn landgoed bij Spalatro met tuinieren amuseerde.
Van Italië verspreidde zich de liefhebberij voor tuinen
naar Spanje, Afrika en Gallië, waar inzonderheid als middel-
punten van beschaving bekend stonden Marseille, Lyon,
Bordeaux, Antun, Arles en Toulouse. In Germanië vooral
Trier en Keulen.
De politieke beteekenis van het Eomeinsche rijk in Italië
liep geleidelijk ten einde en van den val der laatste Eomeinsche
keizers (476) af worden de berichten betreffende de tuinkunst
schaarsch. Dit duurt voort tot aan de Eenaissance.
Van deze belangrijke gaping van circa 800 jaren heeft men
zich meestal afgemaakt met de bewering, dat de invallen van
barbaarsche volkeren, ja zelfs aardbevingen de oude cultuur
verwoestten. En om nu toch geen schakel in den keten te
missen, zocht men den overgang van de oude naar de nieuwe
Italiaansche tuinkunst soms in den Arabischen, soms in den
Moorschen tuin der Middeleeuwen. Laten we in 't kort
nagaan, of die beweerde verwoesting werkelijk wel zoo hevig
was, dat de herinnering aan de oude heerlijkheid totaal ver-
dwenen was. Ik wil trachten, zij het dan ook hypothetisch,
het verband tusschén Eenaissance en Oud-Italiaansche tuin-
kunst eenigszins vast te stellen.
De bewering, die meestal den doorslag gaf, dat Gothen
en Longobarden, om van Alarik en de Wandalen niet te
spreken, alles verwoestten, is niet historisch.
Om den werkelijken toestand goed te begrijpen is het goed
dat we in Lombardije, Midden- en Zuid-Italië eens een afzon-
derlijken blik werpen.
Geheel Italië was na den ondergang der Eomeinsche heer-
schappij in de handen der Byzantijnen. Het volk zelf bleef
dus in zekeren zin onder Griekschen invloed. De volksstam,
die zich eerst in Lombardije, later voor korten tijd ook in
Midden-Italië vestigde, waren de Oost-Gothen onder Theodorik.
Deze namen zeer spoedig Eomeinsche zeden aan en de Grieksch-
Eomeinsche beschaving smolt samen met het tot hier toe
barbaarsche volkskarakter. Handel en nijverheid werden
onder de Gothen in stand gehouden en de oude cultuur bleef
zich handhaven, om de eenvoudige reden, dat zoowel deze
als volgende Germaansche veroveraars hieraan spoedig even
ScHAüM, Geschied. Tuink. 3
34 GRIEKEN EN ROMEINEN
groote behoefte gevoelden als de ingezetenen. Daarbij komt^
dat het aantal der overwinnaars nauwelijks meer dan een
tiende der geheele bevolking bedroeg. Ja, wat meer is, de
Gothen vernielden niet alleen de Oud-Eomeinsche cultuur niet^
maar bouwden in denzelfden geest gebouwen, waterleidingen
en waarschijnlijk obk tuinenV Men mag zelfs voor zeker aan-
nemen, dat Theodorik (493—526) den in het 160 M. lange
en 48 M. breede stadion gelegen tuin van Augustus te Eome
verfraaide, toen hij op den Palatin woonde. Terloops ver-
meld ik, dat Venatius Fortunatus de tuinen en haar rozen-
pracht der koningin Ultrogatho bezingt, welke haar Gemaal
koning Childebert I (t 588) bij het koninklijke paleis had
laten aanleggen.
Na de vernietiging der Gothen (560 n. Chr.) was Italië
wederom een Oost-Eomeinsche provincie. Weinige jaren
later zetten zich de Longobarden in Noord-Italië neer, bij
wie zich reeds omstreeks 't jaar 600 de invloed van 't warmere
klimaat, zachtere levenswijze en den bestendigen omgang .
met een beschaafd volk lieten gelden. Hun meerdere bescha-
ving blijkt o. a. uit hun wetgeving, waarin b.v. hekserij als
ongerijmd werd gebrandmerkt.
De inval der Longobarden in Midden -Italië was slechts
van korten duur. Hun macht en invloed ging allengs achteruit,
tot Karel de Groote die in 774 geheel vernietigde, l^a dien tijd
ontstonden in Italië een groot aantal kleine vorstendommen,
in wier hoofdsteden de kunst bescherming vond en waar ook
de tuinkunst, zij het dan op bescheiden voet, beoefend werd.
Was dit in Noord-Italië de gang der historie, in Midden-
en vooral Zuid-Italië bleven de Grieken tot 1071 in bezit
van het land, terwijl in hun midden verschillende Arabische
of Saraceensche vorstendommen gevestigd waren. In 1098
werd door de l^oormannen aan dit alles een einde gemaakt.
Omstreeks dezen tijd bloeiden in Italië reeds weer handel
en nijverheid ; rijkdom en welvaart namen toe en bij dit alles
herleefde bij de beschaafden het antieke ideaal : het tijdperk
der Proto-Eenaissance begon.
Ook op het gebied der tuinkunst kwam nu weer nieuw en
rijk leven. Als voorbeeld koos men hetgeen uit de Oudheid
was overgebleven, bestudeerde de geschriften der Eomeinen,
die over tuinkunst handelden en uit den Eomeinschen tuinstijl
werd de Italiaansche Eenaissance-stijl geboren, die de tuin-
kunst tot nieuwen, heerlijken bloei bracht.
DE TUIN DEE MIDDELEEUWEN 35
IV. DE TUIN DER MIDDELEEUWEN.
Hoewel van een hoogstaande tuinkunst in het begin der
Middeleeuwen geen sprake is, toch is de geleidelijke ontwik-
keling dier kunst van Karel den Grooten af tot de Eenaissance
niet van beteekenis ontbloot, zoodat ik er dan ook een
afzonderlijk hoofdstuk aan zal wijden. Bij deze behandeling
heb ik inzonder op 't oog de streken, waar de tuinbouw
een betrekkelijken bloei genoot, dus vooral de landen, ge-
legen langs den Eijn en ten Zuiden van den Main.
Zoodra de Germaansche volkeren zich na de groote volks-
verhuizing een woonplaats gekozen hadden en hun staats-
inrichting een meer vasten vorm had aangenomen, begonnen
de heerschers of koningen zich ook met den tuinbouw
te bemoeien. Dit blijkt heel duidelijk uit de wetgeving
der West-Gothen, der Beijeren en Franken, waar verschillende
vruchtsoorten met name genoemd worden, wier beschadiging
op straffe verboden wordt. Zoodra de tuinbouw zich hier
eenigszins ontwikkeld had, kunnen we hoofdzakelijk drie
groepen onderscheiden : de tuinen der Monniken, die der
Bidders en die der Burgers.
De werkzaamheid der Monniken is voor de Middeleeuwen
van zeer groot belang geweest. Zij waren voornamelijk de
beoefenaars van kunsten en wetenschappen, door hen zijn
vele werken van groote waarde voor latere eeuwen bewaard
gebleven.
Ook op het gebied van tuinbouw en tuinkunst hebben zij
zich verdienstelijk gemaakt.
De kloosterhof vertoonde veel overeenkomst met het peri-
stylum der Eomeinsche villa's. Deze zoogenaamde Convents-
tuin had dan ook dezelfde indeeling als we bij de Eomeinen
3*
36 ■ DE TUIN DER MIDDELEEUWEN
aantroffen, alleen het trotsehe impluvium was vervangen
door een bescheiden waterkom of bron.
Behalve den eonventstuin had men bij elk groot klooster
nog den tuin van den Abt of de Abdis, meestal een nutstuin.
Verder trof men er aan : den boomgaard, den groentetuin en
ten slotte den kniidtuin. De laatstgenoemde,
eenige bloemen vooral art een ij gewassen gekweekt werden,
werd allengs het belangrijkst. Walfried Strabon van Eei-
ehenau aan de Bodensee noemt (842) in een- gedicht 34
verschillende plantensoorten. Ifog ryker aan planten was de
kloostertuin te St. Gallen,
DE TUIN DBE MIDDELEEUWEN 37
De plantenschat van dergelijke klooatertuinen werd a^llengH
uitgebreid, vooral doordat de monniken uit andere streken
en lauden nieuwe en onbekende planten medebraehteu.
De kloüstePB onderling dreven eeu waren ruilhandel in planten
en zaden om hunne collecties volledig te maken.
De Cisterciënser kloosters aan den Rijn deden veel ter ver-
betering van den wijnbouw, de kloosters in ons vaderland
verbeterden vooral de ooftteelt, terwijl die in Frankrijk zich
vooral op fijne groenteteelt toelegden.
De beroemde AlbertuB Magnus, Graaf van BoUstadt, Bis-
Liefdeatuin. IS* eeuw.
schop van Regensburg, schreef over het kweekeu en veredelen
der planten en beschreef omstreeks het midden der 13* eeuw
170 verschillende plantensoorten. Ook bezat hy een winter-
tuin, waarin hij planten vervroegde.
In de kloostertuinen, die weliswaar op den naam kunsttuiu
geen aanspraak konden maken, was dus voldoende materiaal
verzameld. Niet alleen geneeskrachtige kruiden, maar ook
schoone bloemen begonnen de aandacht te trekken en ontvin-
gen een plaats op een beseheiden bed. Van de kloostertuinen
kom ik nu tót de tuinen der voornamen, der Ridders enVorsten.
De Ridder, die een rotsburcht bewoonde, had weinig ruimte
voor een tuin beschikbaar. Ook bestond voorloopig bij deze
38 DB TUIN DEE MIDDELEEUWEN
ridders, die 't doorgaans te druk hadden met oorlog voeren,
nog geen behoefte daaraan, zoodat ons omtrent hun tuin-
kunst zoo goed als niets bekend is.
Anders werd dit op de burchten der groote heeren,
der baronnen, graven en hertogen. Hier ontmoeten we
al zeer spoedig bewyzen van liefhebberij voor de tulnkunst.
Als hoofdtypen onderscheiden we den ■rozengaard, den boom-
gaard en den kruidtuin. Opgemerkt zij nog, dat schriftelijke
overleveringen betreffende tuinen hoofdzakelijk aangetroffen
worden in de werken van sommige dichters, terwyl verder de
RoEegaard en boomgaard. 15* eeuw.
meeste belangryke gegevens hieromtrent door de schilderkunst
zyn verstrekt.
De rozengaard was niet, zooals men allicht vermoeden zou,
een rozentuin, maar een groot, met veel bloemen doorwerkt
gazon, omgeven door een rozenhaag.
In de beschrijving van het leven der Luitgart van Wit-
tingen wordt in korte woorden vermeld, wat liien van een
Middeleeuwschen tuin eiaehte :
,,Ain wunnenellcher gart sol haben violin und wisz rosen,
DE TUIN DEB MIDDELEEUWEN 39
gyiien, berende bom grunesz gras und ainen vlieasenden
brunnen,"
In den rozengaard werden toomooien, spelen en feesten
gehouden. Dat blükt ons uit het gedicht „de Eosengarte"
uit den tijd der Nibelungen, evenzeer uit „de tuin Gethse-
mane" van Heliand, „Engelhard" door Konrad van Wnrzburg
en nog uit vele andere gedichten.
In 1295 b.v. trouwde Herman van Brandenburg met de
dochter van Albrecht van Oostenrijk „in einem garten auf dem
graz."
Kleinere dergelijke tuinen hadden in 't midden een water-
bassin, of werden doorsneden door een beekje. In 't gras-
tapijt bloeiden allerhande bloemen, voornamelijk leliën,
violen, crocnssen en anjelieren.
Nooit ontbraken eén of meer zitplaatsen. Zeer algemeen
was de grasbank, d. i. een van aarde of steen gevormde bank,
met graszoden bedekt. Deze vond men öf langs een haag óf
onder een lommerrijken boom. Boms ook maakte men van
hout of steen een bak, die met aarde gevuld, daarna met
graszoden overlegd en ten slotte met veldbloemen bezaaid werd.
De boomgaard lag doorgaans naast den rozengaard. De
boomen stonden in rijen. Men vond er appel, peer, pruim.
40 DE TUIN DER MIDDELEEUWEN
perzik, kastanje, kwee, kers, mispel, hazelaar en walnoot ;
soms bovendien nog amandelen, moerbeien en vijgen.
Volgens Albertus Magnus moest de boomgaard aan den
zuidkant van den rozengaard liggen. Soms trof men gese-
pareerde boomgaarden aan voor appels, peren, kersen en noten.
Eeeds de Eomeinen hadden de ooftteelt in Zuid-Germanië
en aan den Eijn ingevoerd. Enkele eeuwen daarna bloeide
de vruchtencultuur vooral bij de Bodensee. Maar het was
Karel de Groote, die ook hier meer orde schiep. In zijn
Capitulare de villis gaf hij verschillende verordeningen betref-
fende jacht, visscherij, bijénteelt en ook voor den tuinbouw.
Zijn goederen lagen vooral te Aken, toen nog maar een dorp,
bij Mjmegen en te Ingelheim en verder door het geheele
rijk verspreid. Hier moesten onder meer aangeplant
worden : rozen, leliën, rosmarijn, klaproos, anijs, salie, dikke
boonen en kool, appel, kers, pruim, kastanje, kwee, mispel en
in de zuidelijke streken ook amandel, laurier en vijgeboomen.
Den wijngaard, die reeds spoedig algemeen gekweekt werd,
gebruikte men soms tot bedekking van muren en priëelen ;
ook vormde men er wandelgangen van.
Aangezien het hier de plaats niet is, verder over de vrucht-
boomcultuur uit te weiden, zullen we het bij het hier mede-
gedeelde laten en onze aandacht schenken aan het derde
gedeelte van de tuinen der ridders.
De Tcruidtuiny waarover we reeds bij de kloostertuinen
spraken, werd allengs het meest belangrijke gedeelte, waaruit
zich door verloop van tijd de geometrische tuin der Middel-
eeuwen ontwikkelde.
De kruidtuin, ook wel ,,wurzgaarde" genoemd, was aan-
vankelijk niets anders dan een artsenijtuin, waarin al de
kruiden, waaraan men eenige geneeskracht toeschreef, en
dat waren, er vele, geplant werden. Hierbij werden allengs
gevoegd de meer zeldzame groenten, die later op een verwijderd
gedeelte, dikwijls in de nabijheid van den boomgaard, gekweekt
werden. Tot de geneeskrachtige gewassen behoorden ook
rozen, leliën en viooltjes, die bovendien nog gebruikt werden
bij de bereiding van lekkernijen als rozenhoning, viooltjes-
siroop, enz.
Bij deze algemeen geliefkoosde bloemen kwamen allengs
nieuwe en ten slotte werden de sierbloemen zoo talrijk, dat
de artsenijgewassen naar een apart gedeelte verhuisden en
de kruidtuin in een bloementuin herschapen was. Ook het
DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 41
feit, dat tegen het einde der Middeleeuwen de rozengaard
geleidelijk verdween, heeft hiertoe veel bijgedragen.
Wat nu de eigenlijke tuinkunst der Middeleeuwen betreft,
zoo zien we op bouwplannen der kloosters de kruidtuinen in
bedden verdeeld. Spoedig deed ook het schoonlieidsgevoel
zqn eischen gelden en groepeerde men de bedden om een
middelpunt, een bassin, een bron of een rond bed. De lang-
Tuin uit, „de roos". 15« eanw.
werpige rabatten werden door zuiver vierkante vervangen,
waarover men de bloemen met meer smaak verdeelde. Vooral
zorgde men, dat iedere plant behoorlijk tot zijn recht kwam.
Grootere tuinen maakten zoodoende den indruk van een
schaakbord.
Tot na het midden der zeventiende eeuw lagen de bedden
hooger dan de weg en werden door planken omgeven, zelfs
42 DE TUIN DER MIDDELEEUWEN
wel eens ommuurd. Dit geschiedde, om de bedden, die zelden
breeder dan 2 M. waren, gemakkelijker te kunnen bewerken.
De Kmistoehten hebben op den vooruitgang der tuinkunst
een heilzamen invloed uitgeoefend. De planteneultuur ging
vooruit, de liefhebberij voor mooie tuinen nam toe, men kreeg
nieuwe en betere ideeën, hierbij kwamen nog de handelsbe-
trekkingen met het Oosten aangeknoopt en tegen het einde
der Middeleeuwen de meer en meer toenemende luxe.
Kasteeltuin. Ri^ eeuw.
Alvorens van dit onderwerp af te stappen, wensch ik nog
een opmerking te maken.
Menigeen stelt het zich voor, alsof bij een door muren om-
ringde burcht geen plaats was voor tuinen. Hierbij dient
men wel in 't oog te houden, dat de rid derburchten evengoed,
liun ontwikkelingsperiode doorgemaakt hebben als alle andere
architectonische gebouwen. Was de burcht aanvankelijk
DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 43
weinig meer dan een tot verdediging ingerichte toren, de
„donjon", spoedig, na den tyd der KarolingerB, werden zij
ook tot bewoning ingericht. Daarna bouwde men het woon-
huis, den „palas", naast den toren, voegde er stalling, vee-
schuur, tuighuie, woningen voor de knechten, voorraadachuren
en dikwijls ook een kapel en een badhuis aan toe, alles door
dubbele ringmuren omgeven.
Duizenden burchten bedekten het gansche land en de
rijkste geslachten bezaten uitgebreide kasteelen, waarvan de
tuinaanleg een noodzakelijk bestanddeel uitmaakte. De kruid-
tuin en later de siertuin lagen binnen de muren, terwijl de boom-
gaard en de rozengaard daarbuiten gelegen waren, meestal
aan den voet van den burchtheuvel.
Nu had men behalve rots-, ook nog waterburehten, in vlakke,
vaak moerassige streken gelegen en behalve door muren ook
door breede grachten omgeven. Deze vond men vooral
veelvuldig in ons vaderland. Juist bij deze kasteelen, waar
de ruimte doorgaans minder beperkt en de grond beter voor
cultuur geschikt was, troffen we inderdaad schoone en groote
tuinen aan.
Zoo beschrijft Konrad von Wiirzburg, de zanger van den
„Engelhard" een burehttuin, door een hoogen muur omgeven,
met een grasvlakte, ryk bezaaid met bloemen, waarin ver-
schillende schaduwrijke boomen. We hebben hier dus te
doen met een combinatie van rozengaard en boomgaard.
Keizer Frederik II van Hohenstaufen had beroemde tuinen
44 DE TUIN DER MIDDELEEUWEN
te Neurenberg naast zijn kasteel, waarschijnlijk aangelegd
op terrassen, door gewelven ondersteund. Ze zijn herhaal-
delijk beschreven en waren wijd vermaard.
Keizer Fredrik I liet, omstreeks 80 jaar vroeger, schoone
vruchtentuinen en wijngaarden in Zwaben aanplanten, bene-
vens een mooien kruidtuin op zijn burcht Geelnhausen.
In 1361 verscheen van de hand van Konrad von Wegendorf
het eerste boek met afbeeldingen van planten. Dit werk is
later ook in druk uitgegeven.
Pater de Crescentius schreef spoedig hierna een werk over
lusttuinen.
We komen nu tot de tuinen der burgers.
Bij hen waren de tuinen in 't begin der Middeleeuwen zeer
bescheiden, maar ontbraken zelfs binnen de ommuurde steden
niet geheel. Zoo bezat b.v. Keulen binnen de ringmuren groote
boomgaarden, uitgestrekte groentetuinen en verschillende
wijngaarden. Was de ruimte bij het huis der poorters te
klein voor een tuin, dan legde men tuinen buiten de stads-
muren aan, waarin dan verschillende groenten hoofdzaak waren.
Soms was toch nog voor eenige sier gezorgd en vond men
er een eenvoudig tuinhuisje of prieel, enkele rechte wegen,
door bloembedden omzoomd, ja zelfs een enkele maal in
't midden een bron. Later werd de beplanting eenigszins
rijker en trof men er dikwijls een wandelprieel aan, ook werden
de groente- en vruchtentuin van den bloementuin afgezon-
derd, terwijl deze laatste tegen de Eenaissance in bloem-
parterre veranderd werd.
De tuin bij het huis was eveneens zeer eenvoudig. De
rozengaard der ridders ontbrak natuurlijk, al had men buiten
de stad een gemeenschappelijk grasterrein voor spel en feest.
Ook de boomgaard was wegens gebrek aan ruimte zeer beschei-
den van omvang. Doorgaans vond men dan ook slechts
een kruidtuin met enkele bloemen. De kruidtuin bleef ten
slotte slechts behouden door de geleerden en werd de voor-
looper der latere botanische tuinen, terwijl de gewone burgers
hem in een bloementuin herschiepen. De inrichting en rang-
schikking der verschillende rabatten of bedden was, zooals
we die bij de tuinen der ridders hebben leeren kennen. Ook
hier was hij „gefiert of geschachzabelt", al naar de grootte.
De bedden lagen een eind boven den weg. Gaarne plantte
men in het midden van elk bed een heester, die in allerlei
sierlijke vormen gesnoeid was.
DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 45
De rijke kooplieden der groote steden in Zuid-Duitschland,
aan den Bijn en in Nederland hadden groote tuinen en be-
steedden aanzienlyke sommen ter verfraaiing. Hier vond
men ook Laurier- en Citroenboomen, die uit Italië ingevoerd
werden. Verder waren er hoofdzakelijk nog rozen, leliën,
viooltjes, erocus en anjelieren. Potcultuur was reeds sinds
de Kruistochten bekend.
In 1559 bloeide in Augsburg de eerste tulp.
Narcissen, Taeetten, Frittillaria, Hyacinthen en Ranonkels
werden uit de tuinen der Arabieren in Zuid-Spanje ingevoerd.
Kaateeltuin. 16* eeuw.
Een beroemde tuin was die van Fugger te Augsburg. Hier
vond men reeds in 't midden der 16« eeuw fonteinen en stand-
beelden. Ook de consul Gerbrod had in die stad een tuin,
„Fressgütlein" genoemd, waarin vischvijvers, wijngaard-
spalieren, kronkelende wegen en een mooi, groot tuinhuis.
Deze nieuwe tuinkunst verspreidde zich over Frankfurt
naar ons vaderland, waar de bloembollenteelt reeds lang
beroemd was, en over Erfurt naar Oost- erf Noord-Duitschland.
In 1560 kwamen zelfs Italianen naar Augsburg en legden
daar handelskweekerijen aan.
Spoedig werden ook waterwerken in de tuinen meer algemeen.
Een der eerste tuinen, daarom beroemd, was die van den
patriciër Hochstetter in Augsburg,
De Lezer zal bij dit laatste gedeelte al vermoed hebben,
dat deze veranderingen moeten toegeschreven worden aan
de steeds voortdringende Benaissance, die haar zegevierenden
tocht naar het Noorden begon en hier een door de tuinkunst
der Middeleeuwen wel voor bereid veld vond. Weüswaar
was het niet de Benaissance, zooals we die in de vele villatuinen
van Italië bewonderen, maar de laat-Eenaissance- met Barok-
stijl vermengd.
46 DE KENAISSANCE-STIJL IN ITALIË
V. DE RENAISSANCE-STUL IN ITALIË.
De tuinen in Italië in het begin der Middeleeuwen geleken
in 't algemeen op de in het vorige hoofdstuk beschrevene.
Na de ontdekking van Amerika kwam hierin langzaam
een verandering. Eeeds in 1333 bestond te Venetië een
botanische tuin. Later verzamelde Gaspar de Gabriël in
zijn tuin te Pisa alles, wat hij aan planten bijeen kon brengen,
waaruit in 1525 de eerste meer bekende botanische tuin
ontstond. Dit voorbeeld vond spoedig navolging en zoo
kwam achtereenvolgens te Milaan, IS^apels, Padua (1545),
Bologna, Florence en Eome een dergelijke inrichting. Perdi-
nand I van Medici voerde het eerste de door een Venetiaan
uitgevonden, door kachels gestookte warmhuizen in. Fer-
dinand II zond een doctor, een apother en een kunstschilder
naar Indië, om daar planten te verzamelen of te schilderen.
In 't algemeen was in Italië de herinnering aan de antieke
kunst blijven leven, bij gansch het volk bleef de traditie aan
het roemvolle tijdperk bewaard. Ongemerkt ontwaakte het
streven, de kunst der voorvaderen niet alleen wederom in eere
te herstellen, maar door eigen pogen zoo mogelijk te benaderen,
ja te overtreffen. Dit streven kreeg vasteren vorm, toen
Dante, Petrarca en Boccaccio en groote schilders en bouw-
meesters het nieuw ontwakend geestesleven aan de antieke
kunst vastschakelden.
De beteekenis der schoonheid van Italie's landschap werd
wederom begrepen en erkend. De zin voor natuurschoon
ontwaakte en wees den liefhebbers in de eerste plaats naar de
van ouds beroemde modellen der tuinkunst. G. Vittani
roemt reeds (1338) de schoonheid der villa's en tuinen om
Florence.
DB EENAI8SAHCE-STUL IN ITALIË 47
De proto-Benaissance had geringen invloed op de tuin-
kunst, eerst de hooge Kenaissance, waarin de kunst haar
hoogtepunt bereikte, schonk aan de tuinkunst de haar toe-
komende plaats.
Het groote onderscheid tusschen de zoogenoemde gothisehe
tuinkunst der Middeleeuwen en die der Renaissance bestaat
vooral hierin dat in den Italiaanschen Benaissancetuin,
villa en tuin een organisch geheel vormden. Het huis en
zijn ligging was beslissend bij de indeeling van den tuin en
deze was weer aan de wetten der symmetrie onderworpen.
Quirinaal.
We kunnen onderscheid maken tusschen den Eenaissance-
tuin der vlakte en dien in heuvelachtige streken. De laatste
is de voor Italië bijzonder typische en kenmerkt zich vooral
door zijn uitgestrektheid en door schoone vergezichten. Aan-
gezien in de Renaissance de villa meestal op, of zoo hoog
mogelijk tegen den heuvel gebouwd was, waren, mede ter vei^e-
makkeling van het verkeer, terrassen, onderling door breede
trappen verbonden, een noodzakelijken eisch. In den overigens
niet architeetonischen, maar geometrischen tuinaanleg
vormden die terrassen tevens een gewenschten overgang
48 DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË
tusschen villa en tuin. De hoofdas van 't gebouwde vormde
ook doorgaans de hoofdas voor den terrassenaanleg, zoodat
we hier van een architectonisch element in den geometrischen
tuin mogen spreken, waarbij goede ruimtewerking, juiste
verhoudingen en schoone vormen hoofdzaak waren. De
villa met de omliggende terrassen was dan ook één grootsch
geheel ; een goed berekend, afgesloten kunstwerk in den
ganschen aanleg.
Het spreekt van zelf, dat, waar alle schilderachtig effect
bijzaak was, ook de planten zich aan dit systeem moesten
aanpassen. IS^u biedt de Italiaansche flora verschillende
soorten, die zich zeer gemakkelijk voor architectonische
versiering leenen. B.v., de recht zuilvormig opgroeiende
Cypres, verder de Quercus Ilex, Pinie, Laurier, Oleander,
Oranjes, Citroenen, Granaten ; vervolgens verschillende blad-
houdende heesters als : Myrthen, Viburnum Lentago, Liguster
Evonymus, Aucuba viridis, Laurocerasus, Magnolea, Laurus
tinus. Palmen ziet men zeer weinig, aangezien die niet
passen bij het karakter der hiervoorgenoemde planten. Groote
loofboomen ontbreken insgelijks, daar men er het juiste
gebruik nog niet van wist te maken : men streefde immers
naar geometrische harmonie, niet naar architectonische
contrasten.
Heiningen vond men van Buxus en Taxus, terwijl grootere
van Quercus Ilex gevormd werden. Slechts zelden gaf men
aan de heiningen gebogen leinen, of sierde men ze met kogels
of andere eenvoudige vormen.
In het algemeen kan men zeggen, dat, welke planten men
ook gebruikte, ze slechts dienden als bouwelement en niet tot
schilderachtige versiering. Verder bediende men zich van
weinige verschillende soorten en werd de beplanting dus zoo
eenvoudig mogelijk gehouden.
Zooals reeds opgemerkt werd, eischte de ligging der villa
den aanleg van terrassen en aangezien deze reeds vroeger
bij de Eomeinen bekend en in zwang waren, hadden de bezit-
ters van dergelijke oude of vervallen tuinen, de nog aanwezige
terrassen slechts te laten restaureeren of met den nieuwen
aanleg in overeenstemming te brengen. Van het hoogste
terras, de Xisto geheeten, genoot men altijd, dit was strenge
eisch, een heerlijk vergezicht, niet alleen over het parterre
en de compartimenten, maar ook over het omgevende berg-
landschap, waarbij zich trouwens de geometrische stijl heel
DE RENAISSANCESTIJL IN ITALIË 49
goed aanpast. Het vormen der terrassen was de taak van
den architect. Deze bouwde de noodige stutmuren en verbond
de terrassen door meestal meesterlijk behandelde trappen.
Om het architectonisch motief zooveel mogelijk te versterken,
streefde de architect er naar de assen van hoofdgebouw en
terrassen te doen samenvallen. Leende het terrein zich hier-
voor niet, dan werd er wel eens van afgeweken, ten koste
van de eenheid. In plaats dus van het terrein te dwingen,
schikte de architect zich naar het terrein. Zoo b.v. bij de
Villa Albani.
Een ander bestanddeel der Eenaissance-tuinen waren
de wflterwerJce7ij inzonder de architectonisch gevormde waterval.
De vele oude Aquaducten vergemakkelijkten, daar zij voor
den noodigen watervoorraad zorgden, den aaaleg der kas-
kaden zeer. Gezien den meest voorkomenden stand der
villa op of tegen een heuvel, lag het, als het meest logisch en
practisch, 't geraakkelijks^t uitvoerbaar voor de hand, dat
men het water van den top liet afstroomen ; door zijn bedding
geleid, stortte het zich van de kaskaden naar beneden,
voedde op zijn verderen weg een menigte fonteinen en
bronnen, en kwam aan den voet van den berg in een groot
bassin tot rust.
Een met smaak aangebrachte boombeplanting verhoogde
belangrijk het effect van den waterval.
Later, tijdens den overgang naar den Barok-stijl, kregen
de waterwerken een nog grootere beteekenis en vonden in
tal van vormen een veel ruimere toepassing.
Uitgestrekte bassins, kanalen en waterwerken, die we
met den naam curiositeiten zouden willen bestempelen, zooals
b.v. de vexirwateren, zoeken we in de Eenaissance tevergeefs :
zij behooren in een later tijdvak thuis.
Op het gebied der plastiek heeft de hoog-Eenaissance geen
nieuws opgeleverd, al was het aantal der standbeelden soms
overgroot. Behoudens de uit den Eomeinschen tijd gespaard
gebleven beelden, vervaardigde men ze uit marmer, terra-
cotta of zandsteen. Bij het plaatsen dezer beelden of groepen
ging men van bepaalde regelen uit, aansluitend aan de mytho-
logie der Oudheid, waaraan bijna immer de figuren ontleend
waren. Men zocht n.1., en terecht, een natuurlijk verband
tusschen het beeld, of liever hef afgebeelde en zijn omgeving.
Zoo plaatste men b.v. berggoden op hoog gelegen terrein,
riviergoden aan den voet van den heuvel bij het water. Tritonen
ScHAüM, Geschied, Tuink. 4
DE BENAISSANCE-STIJL IM ITALIË
DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 51
en Najaden versierden de randen der bassins, Faunen Syl-
v^nen huisvestten in de bosschages. Vooral in de nabijheid
der villa zorgde mèn er voor, dat de figuren. harmonisch en
symmetrisch bij het geheel aanpasten. Vazen werden vooral
in het parterre geplaatst.
Terugkeerend tot de villa zien we, hoe zich in het tijdperk
der hoog-Eenaissance het parterre ontwikkeld heeft. Voor
de villa lag een geplaveide plaats, met een fontein in 't midden,
welke ruimte van het daar aangrenzende parterre door een
balustrade .of heining gescheiden was. Het parterre was,
gelijk in den tuin der Middeleeuwen, in quadraten verdeeld,
waarop a^invankelijk .rechte, later gebogen ornamenten van
Buxusgeplaijt werden. Meestal was het parterre van onder-
geschikt belang, in tegenstelling met den lateren Barok-stijl.
Op het parterre volgden de eveneens door niet te hooge hei-
ningen omgeven compartimenten. Deze vormden den eigen-
lijken tuin. Het zijn een aantal kleine, afzonderlijke tuintjes,
soms onderling eenige symmetrie vertoonend, doch overigens
in geen organisch verband met elkander staande. Een afdee-
ling, die maar zelden ontbrak, was het door heiningen recht-
hoekig of cirkelvormig gevormde Labyrinth.
Was de geheele tuin inzonder op repraesentatie berekend,
zoo was het alleszins verklaarbaar, dat men ook een gedeelte
verlangde af te, zonderen voor particulier gebruik, den zoo-
genaamden hortus conclustis pi Giardino. secreto. Dit gedeelte
was meer speciaal voor de familie bestemd, scherp afgesloten,
doorgaans niet bijzonder groot en in de meer onmiddellijke
omgeving der villa gelegen. >
Bij de Villa d'Este ligt dit gedeelte rechts van den palazzo
en is met fonteinen versierd. In dit parterre vond men
broderies. Ook aan de bloemen was hier een bescheiden
plaatsje ingeruimd. Dat het in de Eenaissance-tuinen voorts
niet aan loggia's, paviljoens, rustbanken, grotten en berceaux
ontbrak, behoeft geen vermelding.
Kog een enkel woord over eenige bekende tuinen uit dien tijd.
Florence was de bakermat der Eenaissance, daarop volgden
Genua en Eome met Tivoli en Frascati.
Vele dezer oude tuinen zijn reeds dikwijls beschreven. We
zullen ons hier dus bepalen tot een korte wandeling door
een tot nog toe vrij goed in zijn oorspronkelijke inrichting
behouden gebleven model, waarin dus, ondanks den verwil-
derden toestand, het typeerende van den Eenaissance-stijl,
4*
DE RENAI8SANCE-STUL IN ITALIË
Villa d'Eate lö73.
gemakkelijk te onderscheiden valt. We bedoelen den tuin
der Villa d'Eate te Tivoli.
Kardinaral Ippolito d'Este, zoon van Lncretia Borgia,
liet villa en tuin door Pirro Ligorto (1540—1500) bouwen en
aanleggen. De Palazzo werd opgericht op de overblyfseleii
van een kleine villa van wijlen keizer Hadrianus.
Van bet hoogste terras heeft men oen prachtig gezicht
DE RENAISSANCESTIJL IN ITALIË
54 DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË
over den ouden, nu verwilderden tuin. Links strekt zich de
Campagna uit, in de verte schittert de koepel der St. Piet^ers-
kerk, rechts over Tivoli ziet men het oude Tibur, recht vooruit
aanschouwt men over de Anio het gebergte. Schoon en indruk-
wekkend blijft inzonder het gezicht over den symmetrisch in
terrassen af dalenden tuin, waar zich telkens op ieder lager
terras een nieuw vergezicht aan onze blikken ontrolt. De
trappen afdalend, komt men aan het rondeel, in het midden
van den tuin, vanwaar men, onder de oude, beroemde cypressen
door, over terrassen en balustraden heen, een prachtig gezicht
heeft over den geheelen heuvel, schilderachtig door den palazzo
bekroond.
Een andere attractie der villa zijn de kunstige en over-
vloedige waterwerken. Het water, uit de Anio aangevoerd,
stort zich, zoo was het althans eertijds, met groote kracht
van onder de villa in verschillende watervallen naar beneden,
om daarna in de groote, door cypressen omgeven fontein,
hoog op te stijgen. Midden in den tuin ligt een breed
kanaalachtig bassin, op drie plaatsen overbrugd, terwijl de
boorden met beelden en vazen versierd zijn. Dit bassin
ontvangt zijn water van een waterval, die onder een gebouw,
een waterorgel omsluitend, ontspringt. De verschillende
lanen worden aan weerszijden door fonteinen en kleine water-
vallen begeleid. Verder zijn nog op te merken verschillende
grotten en een menigte standbeelden, waarvan echter 't grootste
aantal reeds sinds eeuwen naar het Yaticaan overgebracht is.
Laten we ons, alvorens verder te gaan, eerst eens duidelijk
rekenschap geven van de plaats^ die de Eenaissance-tuin in
de rij der tuinstijlen inneemt. Wanneer we alleen zien naar
't groote aantal bouwwerken, terrassen en watervallen, zou
men al spoedig genegen zijn de Eenaissance tot den architec-
tonischen stijl te rekenen, terwijl men den daaropvolgenden
Barokstijl, meer een vlakte-stijl, onder den geometrischen zou
willen rangschikken. En toch, juist het tegenovergestelde is
het geval.
Ook de Eenaissance-tuinen in het gebergte, die we hiervoor
hoofdzakelijk bespraken, zijn het resultaat van een zuiver
geometrische, ornamenteele indeeling. Men zocht bij de
behandeling der onderscheidene tuingedeelten in parterre
en compartimenten niet naar een alles beheerscliende eenheid,
maar behandelde ieder gedeelte geheel onafhankelijk van
en naast elkaar. Hoewel de Eenaissance-tuin op dien der
DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 55
Middeleeuwen twee belangrijke punten vóór heeft, n.l. de
architectonische bestanddeelen en do volmaakte eenheid
tusschen huis en tuin, zoo hebben deze beide factoren toch
allerminst een beslissenden invloed op den verderen aanleg
van den tuin als geheel genomen en blijft dan ook het geome-
trisch karakter van den tuin der Middeleeuwen in den Eenais-
sance -stijl bewaard.
Anders werd dit, toen de laat-Eenaissance bijna ongemerkt
en vrij snel in den Barok-stijl overging. Hier trad de com-
positie van het huis en den geheelen tuin meer op den voor-
grond. Het kenmerkende, dat dezen stijl tot een architecto-
nischen maakt, is, dat niet de vlakte-, maar de ruimte-\eTho\i-
dingen het beheerschend element zijn. B.v. hooge heiniiigen,
bosschages, loofgang, gebouwen enz., dienen als materiaal
voor contrastvorming tegenover de naastliggende vlakke
gedeelten, als parterre, enz. Het verticale wordt tegenover
het horizontale gesteld, waardoor relief verkregen wordt.
Het was dus een zeer belangrijke schrede vooruit in de goede
richting. Dit was de beslissende stap van den geometrischen
stijl, die eeuwen lang de tuinkunst beheerscht had, naar den
architectonischen stijl, die nu in Italië zijn intrede deed om,
vandaar in Frankrijk overgebracht, in dit land zijn gloriepunt
te bereiken.
Bij den Renaissance-tuin der vlakte, waar de zooeven ver-
melde overgang zich het eerst vertoonde, behoeven we hier
niet stil te staan, omdat we er in 't hoofdstuk over den Fran-
schen stijl meer uitvoerig op terugkomen.
In de Noordelijke landen behield men nog geruimen tijd
meer oog voor de details, als : grotten, doolhoven, waterwerken
e. a., dan voor een strenge compositie van het geheel. Men
rangschikte eenvoudig de verschillende afdeelingen, als
bloemen-, vruchten-, groentetuin, enz., elk door een muur
omgeven, willekeurig om het huis. Dit duurde zoolang,
tot de Fransche Barokstijl hierin afdoende verandering bracht.
Een tuin in Italië uit den overgangstijd van Eenaissance
naar Barok is de Bobolituin te Florence. Deze tuin, in 1550
aangelegd door Hertog Cosimo van Medici, (de palazzo was
reeds veel vroeger door Luca Pitti gebouwd) toont, hoe men
het grootsche boven het sierlijke verkoos, zoowel in de archi-
tectuur, terrassen, bassins, enz. als in de omamenteele be-
handeling der vlakten. De door hooge heiningen omgeven
compartimenten vormden een nieuw architectonisch element.
DE EENAISSANCE-STIJL IN ItALIB
DE RBNAISSANCE-STIJL IN ITALIË 57
terwijl de groote hoornen meer kracht aan de corapositie gaven.
De palazzo ligt hier niet op den top, maar aan den voet van
den heuvel. De tuin is wel in de hoofdas van 't gebouw
aangelegd, doch is meer breed dan lang. Door de beroemde
oude Cypr essen allee met talrijke standbeelden komt men
in het Vasca delI'Tsolotto, een ovaal van meer dan 10,000 M'.
door hooge Queicns-heiningcn omsloten. ITier ligt het groote
waterbekken met een eiland in 't midden, waarop de kolos-
sale OceannB van Giov. da Bolonga. De geheele hassin-
rand is met marmeren figuren bekroond, waartussehen sier-
lyke ijzeren hekjes, Evenal."* dit bassin is verder alles in den
tuin ruim gedacht, inzonder de lange reeht« lanen, die het
geheele park doorkruisen.
Onmiddellijk achter het groote kasteel ligt een vlakke tuin,
door een amphitheater afgesloten. Dit gebouw was eenmaal
het tooneel van de luisterrijke heffeesten der Hertogen van
jMedici. Achter dezen vlakken tuin verhief zich een terras-
vormige tuin. De vele waterwerken waren in een rustig
karakter gehouden. Beroemd is ook de grot Buentalentif,
geheel volgens Baroksmaak.
Deze grot geeft ons aanleiding tot een kort woord over de
grotten in het algemeen. De natuurlijke grot gold reeds bü
58 DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË
de oude volken voor iets geheimzinnigs, als het geliefkoosd
verblijf der goden. De Eenaissance nam ook de grotten der
antieken tot voorbeeld, b.v. de Nymphaën, maar al vrij spoedig
werd de natuurlijke grot vervangen door de kunstmatig
aangelegde. Vooral in terrassen bracht men ze veelvuldig
aan, waar ze dan van fonteinen, waterorgels, wandbronnen
en andere waterkunstjes voorzien werden.
Bij de Komeinen bouwde men ze gedurende het tijdperk
der keizers veel uit travertin of tufsteen. Tijdens de heer-
schappij van den Barok-stijl bouwde men groote, vrijstaande
grotten, gebouwen, van deuren en ramen voorzien. Ook
hierin werden allerlei vernuftige water-kunstwerken aange-
bracht. Het gewelf en de wanden waren met mosselschelp|en,
koralen en tufsteen bedekt, ook schilderijen en beeldhouw-
werken dienden ter versiering.
Als bijzonder merkwaardig en bezienswaardig golden , de
groote grotten in den tuin van het lustslot Pratolino te Florence.
Een dier grotten bevatte een , vijvertje, waarin zich een met
schelpen versierde rots verhief. Zoodra een Triton op een
zeeschelp blies, opende zich de rots en, door waterspuwende
dolfijnen voortgetrokken, verscheen Galatea, in een groote
schelp gezeten en begeleid door twee andere schelpen, waaruit
een fonteintje opspoot. Zoowel in deze als in andere grotten
van dien tuin trof men rustbauken aan, die zoo waren ingericht,
dat, wanneer men er zich op neerzette, uit den grond onder
de voeten een waterstraal met kracht te voorschijn kwam.
Verder zag men er een meisje, Samaritana genoemd, uit een
deur verschijnen, naar een bron gaan, water scheppen en
wederom terugkeeren, alles begeleid door gefluit van een
herder op zijn schalmei. Nog meer dergelijke vernuftigheden
werden in dezen tuin aangetroffen en honderd jaar later kon
men het nog niet laten, dergelijke dwaasheden in andere
landen na te bootsen.
Tijdens het verval der Italiaansche tuinkunst, zien we,
hoe steeds meer waarde gehecht werd aan kleingeestige
beuzelarijen. Omstreeks het midden der 16® eeuw nam dit
een einde en keerde men tot den ouden eenvoud en de oude
kunst terug. Toen ontstonden wederom tuinen in waardigen
^n kunstvollen stijl, zooals b.v. de villa Pamphili bij Genua.
Het bestek van dit werkje laat niet toe nog meerdere
villatuinen te beschrijven. We wenschen dus te volstaan
met de vermelding van een aantal beroemde voorbeelden,
DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 59
zooals de villa Medicea bij Florence ; bij Frascati Falco-
neri, Aldobrandini, Lancelotti en Torlonia ; in Tivoli Lante
en Famese ; te Eome Albani, Medici, Quirinaal, Borghese en
Lante ; verder Caserta in het Napolitaansche en ten slotte
nog verschillende in het Lombardijsche merengebied, waar-
van we vooral vermelden de villa Isola Bella in de Lago
Maggiore.
Zij allen getuigen van den bloei en ook van het verloop der
tuinkunst in Italië van de Hoog-Eenaissance tot den laten
Barok -stijl. Vele zijn heerlijke scheppingen der kunst, voor-
beelden in menig opzicht ook voor ons. Was de Barok-stijl
in Italië ontstaan, haar glansperiode heeft zij in Frankrijk
doorgemaakt. Toch vergete men niet, dat de Fransche tuin
geheel opgebouwd werd naar de in Italië bestudeerde modellen.
Neemt men aan, dat de zuivere Barok-stijl omstreeks 1600
ontstond, dan volgde Frankrijk 50 jaar later Italië's voorbeeld.
Eerst Ie Nótre, de groote meester van den Barok-stijl, sloeg
eigen wegen in en van dien tijd af ging de toonaangevende
leiding op het gebied der tuinkunst van Italië op Frankrijk
over.
FRANKRIJK EN DB AECHITEOTONISCHE STIJL
VI. FRANKRIJK EN DE
ARCHITECTONISCHE STIJL.
De tuiiiknnst van Frankrijk wordt voor ons eerst van
belang, als de Eenaiasance haar intocht in dat land gedaan
heeft. De tninen der vlakte wuren vóór Lodewijk XIV van
niet meer beteekenis, dan die van andere landen, waar
de zoofrenoemde Hollandsche stijl heersehte.
Het waren tuinen, weliswaar volgens vaste geometrische
Ontwerp van du Ccrceau. 16'^ oeuw.
regelen aangelegd, maar tegelijkertijd met een menigte bijzaken
en kunstige vindingen opgevuld. Men ging van de grond-
stelling uit, dat een tuin des te schooner was, hoe meer ver-
echei denheid hij bevatte. Een voorbeeld van dergelijke
tuinen vinden we in den tuin der Tuilerieën, doorsneden van
groote, schaduwrijke lanen, voorzien van een rijken schat
Mythologische beelden, doolhoven en dergelijke.
FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 61
In den tuin van den Aartsbisschop van Parijs te St. Cloud
bevond zich een fontein met een 12 M. hoogen waterstraal,
tevens een groot schelpenhuis met de vernuftigste water-
werken. De edelman Chandelan bezat in z'n tuin, bij Chartres
een groot aantal voor dien tijd typische dingen. Zoo zag men
er in palm de zeven wijzen van Griekenland, de heldendaden
van Hercules met Latijnsche verzen er bij, zelfs de maaltijd
der goden was niet vergeten.
Beroemd waren ook de tuinen van Kardinaal Eichelieu
te Keuil. Voor het kleine kasteel lag een parterre met stand-
beelden en fonteinen. In het verdere^ zeer uitgestrekte gedeelte^
lagen wijnbergen, groote grasvlakten, bosschages en een
groote, op hout geschilderde triumfboog. De grootste fontein
had een straal van 18 M. ; over marmeren watervallen vloeide
het Avater naar een groote grot, waar het verder voor
verscheidene waterwerken diende. Een groote vijver met
eiland, alsmede een schelpengrot met tal van vexierwaters
ontbraken niet.
Gelijke verrassingen wachtten ook den bezoekers der tuinen
van St. Germain, onder koning Hendrik IV aangelegd, waar
overigens de terrassenbouw aan de goede voorbeelden der
Italiaansche Eenaissance herinnerde. In gelijken geest waren
de tuinen van het Luxembourg en van al de grooten des
Eijks aangelegd.
Deze tuinen verschilden dus feitelijk niets van de Italiaansche
tijdens het verval der Eenaissance. Uit een voorbeeld moge
blijken, hoe weinig men de kunst verstond^ van de natuurlijke
geschiktheid van een terrein te profiteeren.
In 1612 werd de Franschman Simon de Caus uit Engeland
ontboden, om den slottuin te Heidelberg aan te leggen en
hoewel het terrein zich uitmimtend leende voor een terrastuin
in den geest der Hoog-Eenaissance, toch werd een tuin aan-
gelegd met terrassenbouw zonder beteekenis en in geome-
trischen stijl^ zonder innerlijk verband.
Het tijdvak 1650 — 1700 is echter voor de tuinkunst van de
allergrootste beteekenis. De tuinarchitectuur beleefde nu
een omwenteling : de tot nu hoofdzakelijk geometrische
aanleg werd veranderd in een architectonischen van de grootste
volkomenheid. Dit geschiedde tijdens het glansrijke tijdvak
van den zonnekoning Lodewijk XIV. De tuinstijl werd een
getrouwe afspiegeling van den heerschenden tijdgeest : het
absolutisme.
62 FBANKHIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL.
Lodewijk was het type van een heerscher. Zijn wil, zijn
smaak was wet en mode^ en werd alom gretig nagevolgd.
Het koninklijk hof gaf den toon aan op velerlei gebied.
Lodewijk was de koning der hoven en van den adel ; aan
zijn grootheid en schittering werd alles, zelfs de welvaart
des lands, opgeofferd. De Fransche smaak werd heerschend
zelfs in andere landen van Enropa.
De man, die den nieuwen kunststijl schiep, was André
Ie Nótre, wellicht de grootste tuinarchitect die ooit leefde.
Als zoon van den paleis- en tuin-Intendant der Tuilerieën
werd hij in 161-3 geboren en aanvankelyk door zgn vader voor
het tuinvak bestemd. Daar hij echter meer Üefliebberij voor
andere kunsten toonde, werd hij leerling bij den schilder en
Vaus Ie Vicorate 1653.
architect Simon Vouet. Zonder twijfel is de leiding van dien
bekwamen meester van overwegenden invloed geweest op de
ontwikkeling van zijn geniaal talent. Eeeds bij Vonet
teekende en ontwierp Ie Nótre bij voorkeur tuinen en spoedig
openbaarde zich bij hem het streven zijn ontwerpen uit te
voeren en weldra verraadde zich de meester in zijn vak.
Na eerst nog eenigen tijd de tuinen der Renaissance in Italië
bestudeerd te hebben, keerde hij naar Frankrijk terug en werd
spoedig de opvolger zijns vaders en tevens uitvoerend tuin-
architect. Als zoodanig heeft hij in 1653 zijn eersten grooten
tuin aangelegd voor den Minister van Financiën Fouquet te
Vaux Ie Vicomte. Lodewijk XIV, die dezen tuin zag en
bewonderde, aarzelde niet Ie Nótre nader aan zich te ver-
binden. Hij schonk hem zijn jEjunst en volle vertrouwen.
FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 63
in 't bezit waarvan de groote meester zich tot aan zijn dood
(1700) heeft mogen verheugen.
Alvorens enkele van Ie Nótre's tuinen meer van nabij te
beschouwen, wenschen we ons eerst rekenschap te geven van
de principes, waarvan hij l^ijj zijn ontwerpen uitging, van de
vormen, die hij voor den zoogenaamde Franschen-, of beter
architectonischen Barok-stijl schiep.
Le Nótre maakte den ilenaissance-stijl van zijn tijd meer
volkomen en hervormde onder den indruk, die Italië's tuinen
op hem gemaakt hadden, het bestaande.
Huis en tuin bleven bij hem een absoluut geheel. Het
kasteel of paleis werd het centrum, waaromheen hij den tuin
harmonisch en symmetrisch opbouwde. Het hoofdgebouw
moest den ganschen aanleg overheerschen en daartoe plaatste
hij het op een ruim terras en liet op de hoofdas van het gebouw
een breed midden-perspectief, door heiningen omlijst, door
den geheelen tuin aanleggen. Hierlangs genoot men van uit het
kasteel een heerlijk vergezicht over het geheel, terwijl de met
kunstenaarsblik geplaatste fonteinen en bassins den indruk
niet weinig verhoogden.
De hoofdallee liet hij kruisen dooi breede wegen, die
telkens nieuwe gezichtspunten openden. Sommige dier wegen
sneden den hoofdweg rechthoekig, andere onder een scherpen
hoek, waardoor de geometrische indeeling een behoorlijke
variatie vertoonde.
Van het groote terras voor het slot mocht niet, als in, de
tuinen der Eenaissance, de geheele tuin te overzien zijn ;
daarom plaatste hij om de compartimenten hooge heiningen,
waarachter nog hoogere boomen geplant werden. De achter
deze groene muren gelegen compartimenten herschiep hij
in cabinets, tot verschillende doeleinden bestemd. Hierdoor
maakte hij den tuin interessant en aantrekkelijk.
Verder bediende hij zich van groote watermassa's, die
fonteinen en watervallen voedden, om leven en beweging in
het tafereel te brengen, terwijl bovendien ook een groote
menigte kunstige beelden en vazen ter versiering aangebracht
werden.
Het parterre voor 't terras van 't kasteel hield hij eenvoudig ;
de groote vakken werden door figuren van buxus-randen
geornamenteerd, waarnaast tot afscheiding gekleurd zand
of steentjes gebruikt werden.
Nooit ontbrak een ruime Oranjerie, voor welk gebouw
64 FRANKRIJK EN DE ARCÖITECTOMISCHB STIJL
ORmjeboomen, Laurus en andere decoratieplanten in iijen
geplaatst werden. Ook om het parterre en om de bassins
werden deze planten gesteld.
Le Nfttre schiep voor zijn vorst en voor andere groote heeren
tuinen, ruim en groot, waar zij de grootste gezelschappen
konden ontvangen en waar zij hun schitterende feesten konden
houden.
Al het kleingeestige, dat de ItaJiaansche Barok-tnin ver-
PEANKRIJK EN DE AlMÏIIITr.CTONISCHE STIJL €5
toonde, werd door Ie NAtre geweerd, al wat grootsch en voor
het bereiken van zijn doel geschikt was, werd voor den
aanleg en de verfraaiing van den tuin gebruikt. De omgeving
van den tuin was overigftiis bijzaEik, waarmee we echter niet
willen beweren, dat Ie Nötre niet uitnemend de kunst verstond
van een of ander perspectief in de verre omgeving een meester:
lijk gebruik te maken.
De architectonische kunst beheerscbte dus den tuin, zelfs
tot in de kleinste bijzonderheden ; elk effect was goed berekend
en nauwkeurig overwogen.
Slaan we nu een blik in den tuin van Yeraailles, het meester-
stuk der tuina,rchiteetiiur, het schitterendste werk van
Ie Nötre.
Door drie breede lanen of avenue's bereikt men de Place
d'Armes voor het groote kasteel. Achter het slot, staande
op het ruime terras, ziet men voor zich uitgestrekt den tuin,
een kunstwerk van de meest volmaakte rythmus. Kunst
en natuur schijnen elkaar de hand te reiken.
Men ziet, hoe alles ruim en grootsch behandeld is. Onwille-
keurig volgt de blik de hoofdas, die door breede lanen, verder
door een I14 K-M. lang kanaal, en ten slotte nogmaals door
een breede allee bepaald is. Dit overweldigend uitzicht wist
de kunstenaar te scheppen op een terrein, dat niets belangrijks
Direct voor het terras liggen twee groote bassins, waaraan
66 FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL
zich naar 't Zuiden en Noorden de parterres aansluiten, links^
afgesloten door de Oranjerie. Eechts heeft men door de
parterres heen het uitzicht op de waterallee, de watervallen,
die in het groote ^^eptunus-bassin hun afsluiting vinden.
De compartimenten heeft hij in zelfstandige cabinets her-
schapen, die elk met gelukkige phantasie behandeld zijn,
zoodat iedere eentonigheid zorgvuldig vermeden is.
Gelijke verscheidenheid heerscht in dè lijnen eü de grootte-
verhoudingen der onderscheidene waterwerken. De bassins^
en fonteinen zijn op de meest doelmatige en uit aesthctisch
oogpunt op de meest passende plaats aangebracht, zoodat
ze werkelijk leven in het groote architectuurwerk aanbrengen.
Enorm was de menigte standbeelden en vazen en ook hier
blijkt wederom het genie van Ie Nótre uit den tact, waarmee
hij al deze sculptuurwerken over het groote park zóó wist
te verdeden, dat men wel de grootste verscheidenheid, doch
nergens overlading ontmoette.
De cabinets aan de noordzijde zijn alle onveranderd gebleven,,
behalve de Apollo-baden, die later meer regelmatig behandeld
zijn. Op de zuidzijde is van het groote bassin Tlsle Koyale
slechts het spiegelbassin. overgebleven. Het andere gedeelte
werd ingericht tot bosquet des konings, terwijl het labyrinth
later in het bosquet der koningin herschapen werd. Dergelijke
wijzigingen van lateren datum treffen we ook aan in het
parterre en bij de oranjerie. Hieruit blijkt dat Ie Nétre
van 1660 tot 1700 herhaaldelijk veran'deringen en verbeteringen
in zijn plan aanbracht.
Met weinige woorden hebben we het zakelijkste betreffende
Versailles aangestipt, over een tuin, die, nu in onzen tijd
wederom een wending naar den architectuurstijl valt waar
te nemen, voor elk tuinarchitect een uitmuntend model en een
leerschool voor ruimtebehandeling en rythme is.
Wilden we verder nog nagaan, hoe Ie IN^ótre wist gebruik
te maken van lanen, alleeën, heiningen, boschjes, in één
woord, van alle mogelijke bouwmaterialen uit het plantenrijk,.
hoe hij daardoor perspectief, licht- en schaduweffecten wist te
bereiken, dit alles zou ons te ver voeren. Slechts de ont-
wikkeüng van het parterre wenschen we even nader te be-
schouwen.
Tijdens de Kenaissance trad het parterre meer en meer
op den voorgrond. Aanvankelijk vormde men symmetrische
combinaties van smalle, door Buxus omlijnde bedjes, waar-
FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 67
tusschen de paden vrij bleven. Het zijn dezelfde, die we
veelvuldig in Vredeman's tuinontwerpen aantreffen. Later
vormde men dikwijls uit deze Buxus-banden doolhoven,
In 't laatst van de 16® eeuw liet men de paden weg en het
parterre kreeg het aanzien van een met ornamenten versierde
vlakte, welke versiering aan den heerschenden smaak onderhevig
was. Het waren nu de smalJe banden, die te zamen het orna-
ment vormden. Deze manier van doen bleef in tal van
«variaties tot aan het einde der eeuw in zwang.
In 't begin der 17® eeuw begon men allengs met broderie-
werk, waardoor het geheel sierlijker en rijker en van een slui-
tende compositie werd. Dit rankwerk bestond niet meer uit
even breede banden, maar uit smalle, door Buxus gevormde
lijnen op gekleurden ondergrond. Deze bestond uit geel
of wit zand, uit kleine roode klinkers of zwarte koolstukjes.
Toen dit niet meer voldeed, ging men over tot het parterre è
compartiment, een combinatie van Buxus-arabesken en van
gras- en bloemranden gevormde ornamenten, terwijl de
gekleurde ondergrond behouden bleef, zoodat het geheel den
indruk maakte van een veelkleurig schoon tapijt.
Le ïiTótre gaf den rechtlijnigen, breeden band, die het
geheel omgaf, een gebogen of spiraalvormig-afgebroken vorm.
Verder plantte hij ook regelmatig gevormde, planten als Taxus
en Buxus -pyramiden en plaatste verschillende vazen van
allerlei vorm in het parterre, doch zoo, dat ze het overzien
van het geheel niet belemmerden.
Het parterre a l'Anglais, Bowling greens, later Bouwlingrin,
was een verdiepte grasvlakte van verschillenden vorm, met
voorliefde geplaatst in bosschages, waarvan zij, door een
breeden weg omgeven, het middelpunt vormden.
'Nb, 1700 begon men in het parterre zoodanige wijzigingen
aan te brengen, dat het al langer hoe minder voldeed. De
harmonie van het geheel werd uit 't oog verloren, terwijl men
al zijn aandacht schonk aan verschillende onderdeden. Toch
bleef het parterre in den architectuurstijl een belangrijke
plaats innemen, tot het ten slotte in den Landschapsstijl tot
bloemenparterre, in den Plaesuregroimd herschapen werd.
Le IS^ótre heeft, behalve Versailles, onder meer in Frankrijk
nog aangelegd of verfraaid St. Cloud met zijn genialen water-
aanleg, Meudon, Gagny, Issy, Guermandes, Beaurepaire,
Sceaux, St. Germain, Groot Trianon in de onmiddellijke
nabijheid van Versailles en Chantilly met zijn 3 K.M. lang
5*
FKANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL
Bloementuin.
en SO M. brepd kanaal on 't sierlyke l'Ile d'Amour. In laatst-
genoemden tuin staat het standbeeld van Ie Nfitre.
Ook in andere landen werden tiiinen door den meester
ontworpen of ook door hem zelï aangelegd. Zoo in Engeland
het St. Jamee-park en de tuinen van Greenwich. In Zweden
die van Drottingholm bij Stokholm, Ook het zoogenaamde
Russische Versailles, de door Peter den Grooten aangelegde
tuin te PeterhoE bij St. Petersburg is in Ie NAtre-st^l ont-
worpen, In Italië de villa Pamphili en Ludovisi en verder
nog eenigc in Spanje on Duitschland.
De leerlingen van Ie Nötro, van wie vorschillende goede
tiun architecten waren, weken geleidelijk steeds meer en meer
van de door hiin leermeester gebaande wegen af. Toch werd
voortaan iedere tuin of ieder park, maar eenigszins op oen
architectuurtnin gelijkend, een tuin in Ie ÏTÖtre.-stijI genoemd.
I>e opvolger van Ie Nötre was Dufresny, die meer van
schilderachtige effecten en geaecidenteord terrein hield. Hy
is de ontwerper van de tuinen van Abbé Pajot bij Vinconnes,
en van die te St. Antoine, Moulin en Chemiereus.
De controleur Drusé te St. Germain ontwierp den tuin
\an Marly ; Desquot, aan Ie Nfltre geparenteerd, legde
FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 69
Baquelot aan. Verder waren bekende leerlingen Le Blond,
de la Chapelle, d'Isle en J. en F. Mausart. Vele dezer tuinen
werden later een slachtoffer van de steeds toenemende zucht
naar verangliseeren.
Een bekende tuin in den Barok-stijl van dezen tijd is verder die
van Schoenbrunn bij Weenen. Hij komt, wat compositie en
grootschheid van ontwerp betreft, het meest dien van Versailles
nabij.
De tuin van Nymphenburg bij München is in gelijken
geest aangelegd. Zeer goed in den oorspronkelijken vorm
bewaard gebleven, ook naar een ontwierp van le Nótre aan-
gelegd, is de tuin te Herrenhausen bij Hannover. Men vindt
hier o. m. een 55 M. lang bassin, waaruit een fontein ont-
springt met een straal van 67 M. Bezienswaard is hier het
amphitheater.
Ook was oudtijds beroemd de tuin van Schwetzingen in
Baden, door Pigage uit Nancy, in 1757 aangevangen. Het
uitzicht van het kasteel over den grooten vijver, ver in het
landschap is goed berekend, terwijl het parterre, om de Arion-
groep gerangschikt en verder met beelden uit zandsteen van
den Gentenaar Verschaffelt versierd, door een goede gedachte
beheerscht wordt. Overigens is veel veranderd en verkeert
het gedeelte, dat in oorspronkelijken vorm behouden bleef,
in vervallen toestand.
In Italië heeft Versailles voor den tuin van Caserta eenigszins
als model gediend. Deze tuin bezit een menigte cascaden en
kanalen, doch is niet meer dan een zwakke afschaduwing van het
meesterlijke voorbeeld. Uit lateren tijd noemen we nog
Sanscouci bij Potsdam, het bekende lustslot van Frederik II
van Pruisen, merkwaardig om zijn terrassen- en trappenaanleg
en de groote fontein.
Al deze nabootsingen bleven dikwijls zeer ver af van het
klassieke voorbeeld, het inderdaad onnavolgbare Versailles.
Wel was ieder, zelfs de kleinste souverein overtuigd, dat hij
een Versailles moest bezitten, om zijn heerschappij den noodigen
luister bij te zetten, maar door verschillende omstandigheden
moesten deze pogingen wel mislukken. In de eerste plaats kon
m*et iedere vorst een 500 millioen francs besteden, welk bedrag
de gansche aanleg van Versailles gekost had. Tweedens
waren de ontwerpers dier plannen bij lange na geen le ^ótre's.
Voorts was slechts zelden een zoo bij uitstek gunstig terrein
met zulk een ruimen watertoevoer ter dispositie.
70 FRANKBIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL.
We hebben hiervoor slechts enkele tuinen met name ge-
noemd, doch in alle landen werden een menigte ^ootere
en kleinere tuinen in zoogenaamden Franschen stijl aan-
gelegd. Doch waar het aan het noodige geld en de onmisbare
kunstsmaak ontbrak om iets grootsch tot stand te brengen,
vergenoegde men er zich mee, zijn phantasie in tal van onder-
deden en kleinigheden vrij spel te laten. Zoo week men van
den door Ie ÏSTètre gebaanden weg af en kwam op allerlei
zijpaden.
Het ging er mee als eenmaal in den Eomeinschen keizerstijd,
waar we onder Hadriaan een dergelijk tijdperk van verval
aantreffen : de tijd voor origineel werk was voorbij. In
stilte ontwikkelde zich echter een nieuwe richting in zeden
en ideeën, een richting die voor de sociale cultuur en de kunst-
richting van het allergrootste belang zou worden. Uiterlijk
echter vierde het absolutisme nog hoogtij en de oogen van
gansch Europa waren nog steeds gericht op Frankriiks vorst
en zijn schitterend hof, om hun pracht en weelde na te bootsen,
om hun kunstsmaak als mode te vieren.
In Frankrijk ontwikkelde zich na 1730 uit den Barok-stijl
de Eococo-stijl, die in dit land 30, in de andere landen onge-
veer 40 jaar heerschappij voerde. De barokke -tegenstelling
met de antieken werd in dit tijdperk tot het uiterste gedreven.
Alle rechtlijnigheid werd angstvallig vermeden en in de plaats
daarvan traden alle mogelijke krullen, naturalistische bloemen
en andere figuren, die het ornament beheerschten en geheel
de symmetrie deden verloren gaan. Voerde de Eococo
in den bouwstijl naar het streng klassieke terug, in den tuin-
stijl werd hij door den landschapstijl vervangen. Hier scheiden
dus architectuur en tuinkunst, om in onzen tijd weer elkaar de
hand te reiken. De beste voorbeelden van den Kococo-stijl
vinden wij in Oostenrijk en Saksen, in welk laatste land koning
August in pracht en luister regeerde op kosten zijner onder-
danen. Het goede volk staarde met verbazing de pracht
zijner vorsten aan. Teekenend voor den geest, die in die
dagen op elk gebied heerschte, is 't b.v. als we den geschied-
schrijver Fassmann de reden hooren meededen, waarmee hij
de uitvoerigheid zijner berichten tracht te verontschuldigen ;
hij zegtn.1., „dat hij alle ceremoniën en feesten zoo nauwkeurig
meedeelde, opdat daaruit de uitnemende smaak van Zijne
Majesteit uitblinke, die alles regelde". Zoo werden afkeurens-
waardige daden verheerlijkt.
PRANKEUK EU DE ARCHITECTONISCHB 8TUL
VeraailleB, Parterre on Compartimenten met Cabinets.
72 FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL
De tuin in Eococo -stijl zien we vefïèiei'd met een menigte
voorwerpen en vormen, die allerminst met het praedicaat
kunstvol mogen bestempeld worden, De betrekkelijk lage
heiningen vervormde men tot een wand met z allen, bogen,
deuren en vensters. Deze heiningen werden gekroond met
uitgesneden vazen en figuren.
Welk een schrille tegenstelling met Ie j^ótre, die de heiningen
sober en eenvoudig hield en slechts tot omlijsting der perspec-
tieven gebruikte ! Verder vormde men in dezen tijd de meest
onderscheidene figuren uit Taxus en Buxus, hervormde de
waterkunstwerken tot vexierwaters van de meest banale
vormen ; de sculptuur was gebrekkig van uitvoering en arm
laan materiaal. Het geheel toonde in plaats van kracht, de
zachte vormen, de Eococo eigen.
Hetzelfde dient opgemerkt betreffende paviljoens, grotten
en de verdere versieringselementen van den tuin. Veel
herinnerde aan de dwaasheden der laat-Eenaissance. De
reactie kón niet uitblijven : de architectuur verloor haar
overwicht over de tuinkunst en moest het afstaan aan de
schilderkunst, die reeds lang strijdvaardig stond.
Alvorens echter den natuurlijken stijl te bespreken, is het
noodig eerst den blik naar Holland te wenden, waar reeds
vóór Ie Nótre de tuinkunst tot hoogen bloei geraakt was
en een eigenaardig karakter vertoonde.
DE TUINKUNST IN HOLLAND 73
VII. DE TUINKUNST IN HOLLAND.
In de volgende regelen wensch ik in eenigszins beknopten
vorm de beteekenis van de tuinkunst in Holland uiteen te
zetten.
In de Middeleeuwen geleken de tuinen in Holland volkomen
op die van de andere landen ten Noorden der Alpen. Ook
hier vond men bij kloosters en burchten, alsook bij de poorters
der steden eenvoudige kruid- en siertuinen.
Van de Jcloostertuinen was oudtijds vooral beroemd die van
de in 1133 gestichte Abdij te Eijnsburg. Men vond hier binnen
de gracht, die de gansche abdij omringde, den grooten boogaert
of hoftuin en den kleinen boogaert, die tot bijzonder gebruik
der Abdis bestemd was. Van 't naburige klooster te Warmond,
op het gebied van ooftteelt destijds beroemd, ontving men
herhaaldelijk zeldzame vruchtboomen, terwijl ook de gravinnen
van Holland in de 14^ eeuw dikwijls uitheemsche gewassen uit
de grafelijke tuinen naar de abdij zonden.
De tuinen der abdij stonden onder leiding en toezicht
van den hoftuinier of gardenier, die jaarlijks zes HoUandsche
ponden ontving, benevens goettichheden op bepaalde tijden
des jaars.
Onder „boogaert" hebben we hier waarschijnlijk te verstaan
een eenigszins uitgestrekt grasveld, beplant met vrucht-
boomen, w^aarin de adellijke juffers op grasbanken in de
schaduw der boomen rustig konden genieten. Ten bewijze
biervoor strekke 't volgende fragment uit een middeleeuwsch
dichtstuk :
„Vor dem huse ein boumgarte lak
darumb ging ein vester hak
da mit er bevridet was
beide, bluomen unde gras,
man dar inne stehen sach, etc."
74 DB TUINKUNSX IN HOLLAND
Verder trof men er een „cruydthof" met medicinale planten
aan, want de joffers waren niet onbodreven in de medicynconste
eo de infirmeriemoeder, de non dus, die het toezicht over
de ziekenzaal had, moest altijd een ervareit apothecarse zijn,
die tevens ook voor de zieken buiten het klooster de medicijnen
bereidde. Deze kruidtuin moet dus vrij groot geweest zijn.
Elke middeleeuwBche stad telde één of meer klooBters,
Amsterdam b.v, een 24-tal.
Haast alle hadden tuinen, dikwijls, zooals de Abdij van
Middelburg het door den kruisgang omgeven claustrum.
Voorts had elk gasthuis, dolhuis, proveniershuia en hofje
zijn tuin, soms bestaande uit de geheele binnenplaats, soms
uit een gedeelte van den binnenhof, door een loofgang afgesloten.
Uit de 15* eeuw is ons bekend, dat de abdij van Egmond
en Marienhove te Warmond hun boegertuinman of boghertman
en hovenier hadden. Dit waren altijd leekebroeders.
Elk klooster had zijn „ghcmeene kruythof, koolhof, wermes-
hof en gewone kruythof of medicyntuin". Sommige boven-
dien ook een „siecketuin". Al deze tuinen waren hoog
ommuurd.
DE TUINKUNST IN HOLLAND 75
De burchten der Ridders waren in de eerste tijden van hun
opkomst van weinig beteekenis. Pas na de kruistochten
werden zi] ruimer gebouwd en gerieflijker ingericht. Het
feit, dat tijdens die tochten de kennis der ridderschap
belangrijk uitgebreid, hun beschaving toegenomen en hun
smaak meer gevormd was, zal hiertoe zeker 't zijne bijgedragen
hebben; Bij de grootere burchten was dan ook al spoedig
voor den tuin een plaats ingeruimd. We troffen er aan een
boomgaard, een rozenhaag, een kmidtuin, nu eens elk afzon-
derlijk, dan weer gecombineerd, zooals we reeds vroeger
beschreven.
Zoo vermeldt ons de historie, dat de graven van Holland
reeds vroeg tuinen bezaten te Den Haag, 's Gravenzande,
Leiden, Haarlem en te Middelburg, waar behalve de gewone,
ook meer zeldzame planten gekweekt werden.
De gedichten „De Eoos" en „De l^achtigal" verhalen ons
van zulke middeleeuw sch e tuinen. Poëtisch beschrijven ze
ons boomen en bloemen, maar ook van een overdekte zitplaata
hooren we :
„Nu hate der wirt auch da vor
gebouwet ein louben hoch en hor
die was gemachet umbe das
das der wirt dar inne sas
in dem sumer wen er as."
Overigens gelden ook voor dergelijke oude tuinen de regels,
door ons reeds in een voorgaand hoofdstuk vermeld.
,,Ain wunnenclicher gart sol haben violin und wisz rosen,
gylien (leliën) berende bom (vruchtboomen) grunësz gras met
ainen vliessenden brunnen." Dit laatste gedeelte noemde
men in Holland de „bleyckhof".
In de „Tannhaüser" worden ons behalve de algemeen
beminde violen, rozen en leliën ook nog genoemd gamander
en iris :
„Da stat viol unde klê, sumerlaten, camandrê,
Die werden zitelósen, ostergloien, liljen und rósen."
Het omtreeks 1070 vervaardigde dichtstuk „Genesis" noemt
ons bij de beschrijving van het Paradijs een lijst van de toen-
maals bekende planten. In de dertiende eeuw gaf de ÏTeder-
landsche monnik Thomas van Chantimpré een boek uit,
getiteld „De natura rerum", waarin 89 verschillende kruiden
genoemd worden.
Lobel deelt ons in de voorrede van zijn „Histoire des plantes
jj
76 DE TUINKUHST IN HOLLAND
(1576) mede, dat de liefliebberij der Vlamingen reeds tijdens de
heerschappij der Bourgondische hertogen algemeen waa en
dat men aannam, dat de Ridders bij hun terugkeeren van
de kruistochten zaden van zeldzame bloemen en exotische
planten meebrachten. Nei^ena vond men reeds in dien tijd
beter geciütiveerde gewassen dan in de rijke Nederlandsche
gewesten.
De Boheemsche ridder Leo von Bozmital bezocht in 1465
de tuinen van den Hertog van Bourgondië te Brussel, waar
naast de warande (hier diergaarde) ook een lusttuin was met
veel bronnen en vijvers. Waranden bezaten ook de Hertogen
van Gelder te Eozendaal en Nijmegen, onder toezicht van
leeuwen wachtere, papagaay meesters enz. In 1399 werden
in 10 maanden tijds te Bozendaal niet minder dan 260 schapen
voor de leeuwen geworpen ; ook wolven dienden tot voedsel.
Ter zelfder tijd was ook in Den Haag een leeuwenhuis. Zelfs
steden als Amsterdam b.v. hadden soms een groot getal
leeuwen.
Wenden we ons thans naar de tuinen der burgers. Wij weten
Ontwerp van Vredeman de Vries.
DE TUINKUNST IN HOLLAND 77
uit de Vaderlandsche Geschiedenis, dat pas na de kruistochten
de steden zich begonnen te ontwikkelen, eerst de groote
steden van Vlaanderen, later die van Holland. De poorters
werden al langer hoe meer onafhankelijk en verwierven zich
hun vrijheidsbrieven en privilegiën. Onder deze poorters
verhieven zich enkele geslachten tot patriciërs^ die rijk waren
of werden, inzonder door den handeh De woningen dezer
rijke poorters vertoonden meer weelde^ hun behoefte aan
gezelligheid was grooter en 't kon niet anders, of dit alles
bleef niet zonder invloed op hun tuinen.
De kruidtuin, vroeger slechts een nutstuin, verkreeg een
sierlijker aanleg, want ook hier wilde de bezitter zijn smaak
toonen en zoo ontwikkelde zich geleidelijk de lüsttuin.
Aan dezen ,, hortus conclusus" werd nu een meer vaste
vorm gegeven. Men verdeelde hem in kwadraten of lang-
werpige rechthoeken, naast elkaar gerangschikt en zoo verkreeg
men den geometrischen tuin.
Onderlinge harmonie der verschillende gedeelten en van
deze met het huis was bijzaak. Later werden de vierkanten
of rechthoeken óf elk afzonderlijk, óf soms ook vier bijeen,
omgeven door lage heiningen, waarin sierlijke poorten aan-
gebracht werden. Het centrum dezer bedden vormde de in
Holland destijds zeer gewilde etageboom.
Betreffende de in dien tijd algemeen voorkomende bloem-
soorten zij vooral vermeld, dat men reeds na de Kruistochten
rozen en andere bloemen in potten kweekte en bij voorkeur ook
trachtte uitheemsche planten te verkrijgen en te verzorgen.
De Hollander was en is nu eenmaal van huis uit een lief-
hebber van bloemen.
Bronnen en bassins waren in ons waterrijk landje aanvanke-
lijk van weinig beteekenis, daarentegen verstond men in geen
ander land zoo uitnemend de kunst van het aanleggen en
onderhouden van loofgangen. Hadden deze in den eersten
tijd dichte wanden, spoedig werden het loofgalerijen, waarbij
de stammen de pilaren vormden en de kronen tot een dicht
looverdak ineengegroeid waren. Later werden beide vormen,
geheel ten onrechte, „berceaux" genoemd, met welken naam men
in Frankrijk een wandelprieel betitelde. Dit bestond echter
uit ijzerdraad of latwerk, waarlangs men klimplanten liet
opgroeien.
In eiken tuin had men verder een open zomerhuis of een
gesloten winterhuis, onzen lateren koepel.
78 DE TUINKUNST IN HOLLAND
Te^en het einde der 15® eeuw waren er reeds verscheidene
tuinen of vermaeckhoven in de nabijheid der groote steden.
Ze bestonden veelal uit den warmoeshof of moestuin, den
fruythof, den cruydthof en den vermaaktuin of bloementuin.
De beide hoof daf deelingen warden door een heining van
rozelaars, rosmareyn, palm of cypres van elkaar gescheiden.
De kruidhof werd door een breed pad in tweeën gesplitst, het
eene gedeelte bevatte de bloemen, het andere de artsenij-
gewassen en de toecruyden. Alles werd geplant op kleine
vierkante, soms langwerpige, hooge bedden, door planten of
randpalm omgeven. De paden werden met zand of grind
verhard.
Van deze eenvoudige tuinen ging men later tot een meer
ontwikkelden geometrischen stijl over, waardoor onder invloe-
den uit Italië de Eenaissance-tuin der vlakte ontstond. Der-
gelijke tuinen leeren wij kennen uit het bekende werk van
J. Vredeman de Vries : „Hortorum viridariorumque formae".
De schrijver Averd in 1527 te Leeuwarden geboren en stierf
in 1588 te Antwerpen, waar ook zijn boek kort voor zijn dood
in druk verscheen. De daarin opgenomen ontwerpen vertoonen
ons hoofdzakelijk Kenaissance-parterres met naast elkaar
liggende bandomamenten, om een centrum gegroepeerd,
dit werd gevormd door een boom, een waterkom of -een fontein.
De kleinere bedjes in dit parterre boden slechts ruimte voor
een goed gevormden heester of een fraai bloeiende plant.
Eondom dit parterre liep treilagew^erk, waartegen planten
of bloemen geplaatst werden ; of men had zeer kunstig be-
werkte loofgalerijen, soms ook loofgangen.
Hoewel 't vermoeden niet ongegrond is, dat Vredeman 's
plannen niet uitgevoerd waren, zoo geven ze ons toch een juist
denkbeeld omtrent de karakteristieke burgertuinen tijdens
de Eenaissance in Holland. Wel bespeurt men in zijn ont-
werpen zelden een domineerende middenas, door het huis
bepaald, waarop de tuin verder ontwikkeld wordt, en is dit
wel het geval, dan nog is die as niet zoo sterk omlijnd als
wenschelijk ware, doch het eigenaardige bestaat meer in het
keurig behandelen van het detailwerk en zijn heldere parterre-
compositie. Alles vertoont een intiem karakter en geeft ons
een ideaal beeld van een gezelligen, weelderig ingerichten,
echt HoUandschen tuin.
Zeer interessant is een Hollandsche bloementuin uit 1614
van Crispin de Passé, vooral daar eigenlijke bloementuinen
DE TUINKUNST IN HOLLAND 79
destijds zoo goed als nergens werden aangetroffen. In dezen
tuin, geheel als parterre behandeld, waren smalle bedden
met veelsoortige bloemen om een etageboom gegroepeerd.
Alle planten hadden voldoende ruimte, om, zich goed te kunnen
ontwikkelen, waaruit men zou kimnen vermoeden, dat ze
niet ter decoratie, doch meer om de bloemen zelf geplant
waren.
Gaarne vormde men in dit tijdperk zoogenaamde doolhoven.
Hiertoe rangschikte men de bedden zoodanig, dat de paden
pas na verscheidene omwegen tot het middelpunt voerden.
De paden waren dus geheel ondergeschikt aan de bedformatie.
Hoewel de liefhebberij voor bloemen bleef bestaan, heeft
toch de 80-jarige oorlog op tuinkunstgebied een tijdperk van
stilstand veroorzaakt. De Eenaissance-tuin bleef wel in
zwang, doch van een bloeiende tuinkunst kon in dien zorg-
zamen tijd geen sprake zijn.
In 1577 werd de botanische tuin te Leiden aangelegd, een
der eerste in Noordelijk Europa en spoedig wereldberoemd.
In 1599 werd hier een kas gebouwd en in 1633 waren reeds
1100 plantensoorten vertegenwoordigd. De beroemde Boer-
have bracht de verzameling volgens den ,, Index alter plant"
(1720) op 6000 diverse geslachten en variëteiten. Hij ook was
het, die het eerst aan de glasbedekking der kassen een schuine
ligging gaf, zoodat de zonnewarmte beter werd opgevangen.
De kassen, die reeds de Bomeinen kenden, b.v. Mecaenas
en later in de Middeleeuwen Albertus Magnus, waren
oorspronkelijk niets dan huizen of gebouwen met eenige
glasramen. Later pas werden ook ramen als bedekking gebezigd,
terwijl men ten slotte ook tot kunstmatige verwarming
overging.
Nog tijdens en spoedig na den tachtigjarigen oorlog werd
de Eenaissance-tuin, die naar Itah'aanschen smaak slechts
groot en uitgebreid kon zijn, door de Hollanders aan de ter-
reinen en verhoudingen van hun eigen land aangepast en
tot lust- of villatuin, voor kleinere terreinen geschikt, her-
vormd. Deze typische PloUandsche Eenaissance-tuin met zijn
sierlijke loofgalerijen en bloemenparterres deed zijn zegetocht
over het geheel noordelijk gedeelte van Europa, inzonder in
Engeland en Noord-Duitschland. Hoe het mogelijk was,
dat juist het kleine Holland zulk een rijke tuinkunst had,
die zelfs in andere landen toonaangevend werd, op deze vraag
zal de geschiedenis ons het antwoord geven.
DE TUINKUMST IN HOLLAND
Vijver uit den tuin te Zeist.
De geest van den opstand tegen Filips II was drieledig :
protestantscli, patriottisch en republikeinsch, die alle drie
in de aloude vrqheden des volks hun wortel hadden. De
leider van den opstand, Willem van Oranje, die Humaniteit
en Tolejanz op zyn vaandel geschreven had, oogstte voor dit
zgn levenswerk den heldendood, maar voor het volk der
ïfederlanden werd door zijn volharding de weg gebaand,
die tot een ongedachten bloei en welvaart voerde. Da.ir de
nieuw verworven volksvrijheid inzonder de steden des lands
ten goede kwam, zoo werden de regenten der steden ook
spoedig bestnurders des lands. De eertijds eenvoudige koop-
man werd door den handel, die een geweldige vlucht nam, een
man van invloed en gezag, maar vooral ook een rijk man.
Wat eenmaal Antwerpen, Brugge en Gent geweest waren,
werden nu Amsterdam, Leiden, Haarlem, Utrecht en Rot-
terdam, n.1. eentra van wereldhandel, middelpunten van kunst
en beschaving. Tegen den HoUandschen koopman kon geen
concurrent op, zijn werkzaamheid en eerlijkheid boezemden
vertrouwen in. Door den vrijhandel trokken zij de kooplieden
van andere naties naar hunne havens en Holland werd in één
woord de bakermat van vrijheid, wetenschap en ktmst.
DE TUINKUNST IN HOLLAND 81
Deze hoog-poëtische tijd ging niet voorbij zonder voor
de burgers welverdiende vruchten af te werpen.
Dit tijdperk hield aan tot Engeland ons als eerste zeemacht
overvleugelde en wij onze naburen, inzonder de Franschen
in menig opzicht tot voorbeeld gingen nemen.
Ook voor de tuinkunst was dit tijdvak van ongeveer 1630
tot 1750 een tijdperk van zeer grooten bloei. En geen wonder.
Hollands kooplieden hadden zich door hun uitgebreide handels-
zaken aanzienlijke schatten verworven en toonden hun wel-
vaart inzonder door het aanleggen van buitenplaatsen, die
weldra in zoo groote menigte ontstonden, dat dit de verbazing
van eiken vreemdeling wekte.
In dit tweede tijdperk van de ootwikkeling der tuinkunst in
Holland reide zich tuin aan tuin van Leiden tot Haarlem
en van den Haag tot Eotterdam, van Leiden tot Utrecht en
van hier tot Amsterdam, even als van Arnhem tot Zutphen,
zoodat deze streken op één grooten, onafzienbaren lusttuin
geleken.
Het was nu het overgangstijdperk der Eenaissance, dikwijls
reeds Hollandschen stijl genoemd, dat tot tegen het einde der
17® eeuw duurde. Na de Fransche invasie onder Lodewijk XIV
ging men algemeen tot den Barok -tuin over.
Doch eerst nog iets meer over het interessante tijdperk der
laat-Eeoaissance.
Wij leeren het kennen uit verscheidene kopergravuren uit
dien tijd, doch inzonder uit het werk van J. van der Groen,
„De Nederlandsche hovenier" (1669). Dit werk heeft grooten.
invloed op den tuinaanleg in dien tijd uitgeoefend en is her-
haalde malen herdrukt.
In bedoeld werk kon de tuinaanlegger onder meer vernemen,
hoe hij den tuin verdeden moest, hoe heggen aan latwerk
in hun allerhande grillige vormen geplant en behandeld werden,
hoe de allengs grooter wordende loofpriëelen geplaatst dienden
te worden. Yeel zorg besteedde men vooral aan de loofwerken
in het parterre, elders reeds nader omschreveo. Ook figuur-
planten uit Engeland en Frankrijk vonden nu ingang. Ont-
zaglijk was de liefhebberij voor bloemen, inzonder voor
bolgewassen, die nog altijd geplaatst werden op kleine bedjes
of rabatten. In dezen tijd valt de befaamde tulpenmanie
of dwaze tulpenhandel. Zoo werd, om een enkel voorbeeld
te noemen, in 1637 te Alkmaar een tulp, „de vice-koning"
voor ƒ 4200 verkocht. Bloembollen waren toen reeds een
ScHAüM, Of êf ^i e d . Tuittk. 6
82 DR TUINKUNST IM HOLLAND
belangrijk handelsartikel en met grooten ijver aocht men
voortdurend naar nieuwe soorten.
De arcMtectonische styl verspreidde zich van Versailles
uit langzaam over andere gewesten en landen, en vond in het
laatst lier 17^ eeuw ook in Holland navolging; maar laten we
hierop reeds terstond met nadruk de aandacht vestigen :
ifo een voor ona land tt/pischen vorm. Slechts de hoofdprincipes
van den stijl werden in toepassing gebracht. Dit lag voor
de hand, immers de tuinen in Holland waren geen patken
als te Veraailles, maar deftige bui^er-buitenplaatsen.
Deze periode vormt het df^rde tijdperk in Hollands tuinkunst.
Opmerkelijk is 't vooral, dat men in ons vaderland aan den
itrchiteetuiirtuin twee nieuwe beetanddeelen toevoegde, of
althans ze tot bijzonder rijke ontwikkeling bracht, n.1. de
cultuur van vruchten en bloemen, twee onderdeden, die juist
in den Franschen en Italiaanschen tuin van fferinge beteekenis
waren. Ook in het kweeken van fijne groenten had de Hol-
lander geen concurrentie te vreezen.
Verder zij opgemerkt, dat in de HoUandsche tuinen de loof-
galerijen beter tot hun recht kwamen en veelvuldiger werden
aangetroffen, dan elders in architectuurtuinen het geval was.
Het zal niemand verwonderen, dat het architecten waren, '
die de belangrijkste tui-
nen in den nieuwen stijl
aanlegden. Zoo was
Oranje^aal door Pi eter
Post, een groot aantal
tuinen aan de Vecht door
Simon Schijnvoet (geb.
1652) en Jacq. Marot
ontworpen. Beroemde
tuinen uit dezen tijd zijn
ook die van het huis te
Voorst, Bozendaai, Zeyst,
Heemstede, Gunterstein,
S. Ameland, Duinsell en
Zoi^vliet.
In verscheidene plaat-
werken zijn ons tuinge-
zichten uit deze periode
bewaard gebleven en deze
aUen toonen ons tuinen in """ **" ^°^^ '" ^^" "*^-
DE TUINKUNST IN HOLLAND 83
edelen stijl, zonder overdrijving, kostbaar en toch eenvoudig.
Slechts zelden bespeurt men vóór 1720 een lichte neiging naar
het grillige Eococo, dat later den HoUandschen tuin in zulk een
kwaden reuk bracht. Bijna nooit ontmoet men gesneden
figuren, alles is zuiver architectonisch opgebouwd en verraadt
een waar meesterschap in de behandeling der ruimte. Eigen-
aardig mag 't voorzeker heeten, dat men zich haast nooit op
voorbeelden uit Frankrijk, maar wel op die uit Italië beriep.
In deze tuinen stond het huis veelal op een terras van
bescheiden hoogte, waardoor men een goed overzicht over het
parterre verkreeg, alsmede over de hoofdas van den aanleg,
die door den ganschen tuin door hooge heiningen duidelijk
omlijnd was. Hier vond men wel fonteinen en standbeelden,
maar niet, zooals b.v. te Versailles of elders, een kanaal.
Aan weerszijden van het huis lagen de meloen- en de bloemen-
hof tusschen heiningen of lage muren ; tevens vond men hier
de oranjerie met een parterre of een pleintje, waarin een
fontein. Aan weerszijden van den hoofdweg, de voortzetting
van de as der woning, stonden hooge heiningen, waartusschen
zich de cabinetten bevonden. Deze heggen verkregen vaak
door daarachter geplante boomen een nog belangrijker hoogte.
In de cabinetten lagen vrucht- of warmoestuinen. De
heiningen zelf waren aan de bovenzijde niet geschulpt en hadden
ramen noch deuren ; ze liepen óf parallel met den hoofdweg,
of pasten zich aan bij de vormen van vijvers en bassins. Deze
bassins waren meestal ruim en in het midden van een of meer
fonteinen voorzien, terwijl stand- en borstbeelden rondom tegen
de omringende heiningen geplaatst werden. Direkt om het
bassin stonden smalle Taxus-pyramiden, soms van vrij groote
hoogte, afgewisseld door bolvormig gesnoeide planten der
Oranjerie, of Buxus-kronen ; in de bassins hield men karpers.
Andere groote waterkommen waren voor de watervogels
bestemd en noemde men, inbegrepen het vogelhuis : volière.
De beelden waren gewoonlijk aan de Mythologie ontleend,
doch men zag ook de marmeren busten der stadhouders uit
het Oranjehuis. Zeer gezocht als tuindecoratie waren ook
antieke urnen.
Het parterre was eenvoudig en vertoonde' meestal om een
Taxus -pyramide of beeld gerangschikte breede, krachtige,
stijlvolle bloemranken ; soms bestond het uit bloembed-
den, cirkelvormig om een standbeeld gerangschikt. Een
gansch bijzondere versiering dezer architectonische tuinen
6*
84 DE TUINKUNST IN HOLLAND
vormden de loofgalerijen, ook wel ,, wandelreien*' genoemd ;
deze bestonden uit linden of haagbeuken : de stammen vormden
do pilaren, de kronen het dak. Soms waren het ook gesloten
loofgangen, slechts zeer zelden voorzien van vensters of deuren.
Keurig onderhouden, vormden deze loofgalerijen inderdaad
uitnemende architectonische objecten in den tuin.
De koepels waren gewoonlijk massief, in den bouwtrant van
het huis. Bovendien vond men ook nog door boomen ge-
vormde loofkoepels en halve prieelen in de nabijheid der
fonteinen, in de- heiningen geplaatst of uitgespaard. Alle
banken, met of zonder leuning, waren eenvoudig, maar solied
bewerkt. Hooge, sierlijke koepels of triumfbogen, meestal
op een kleine hoogte geplaatst, vormden het point de vue
van de hoofdlaan. De kanten van slooten en vijvers waren
uitstekend beschoeid en trappen of stoepjes boden toegang
tot de bootjes, die voor speelvaren en watersport gereed lagen.
Langs de grachten, in cabinets en parterre, om de bassins,
ja zelfs tusschen de iepen der lanen waren bloemen te vinden,
inzond er grootere bolgewassen. Ook in potten gekweekte
bloemen vonden een goed gekozen plSatsje in den ruimen tuin.
Een ander zeer belangrijk bestanddeel van den Hollandschen
tuin vormden de vruchtboomen, die óf als platten tegen muren
of latwerk, óf als half stammen in de cabinets hun plaats
vonden, t Is toch overbekend, dat sinds eeuwen de Hol-
landsche vruchtcultuur beroemd was ; de Hollanders waren
de leveranciers van het fijnste en beste ooft voor de hoven der
grooten en vorsten in andere landen, zelfs Lodewijk XIV
prefereerde 't Hollandsche ooft, hoewel in Frankrijk destijds
de vruchtcultuur ook op een hoogen trap stond.
Maar slaan we, na deze meer algemeene beschouwingen,
eens een blik in een Hollandschen tuin uit dit tijdperk en
wel in den door Schijnvoet vóór 1700 te Nichtevecht aan-
gelegden tuin by het buiten, behoorende aan Christoffel
Brands, resident van Czaar Peter den Grooten.
Het huis, dicht aan de Vecht gelegen, was slechts van
kleinen omvang ; daarachter lag het door hooge heiningen
omgeven parterre, welks midden werd gevormd door een
hooge fontein.
De hoofdweg door het parterre werd verder door hooge
Taxus-pyramiden geflankeerd en leidde spoedig tot den grooten
vijver, een breed bassin, in welks midden rechts en links op
hooge fundamenten waterwerpende Tritonen stonden. Het pad
DB TUINKÜNST IN HOLLAND
86 DE TUINHUNST IN HOLLAND
langs het bassin aan de parterrezijde was door lage, de tegen-
overliggende weg door hooge heiningen omgeven, wier lijnen de
randen van het bassin volgden. Deze hooge heiningen liepen
van het bassin verder en vormden een breed, perspectief,
Tusschen deze in 1^ de hoofdweg, met twee rijen hooge
Taxuspyramiden beplant ; hij eindigde bij een triumfboog, door
welks hoofdpoort men een vei^ezicht in het landschap genoot.
Rechts van het huis lag in een eabinet van heiningen een
kleine oranjerie, waarvoor een met kuipplanten omgeven
fontein. Behalve de hoofdlaan in de as van het huis, door-
kruisten verscheidene andere lanen den tuin, alle door hooge
heiningen begeleid, die zoodoende verschillende cabin^tten
vormden ; een aantal heiningen waren nog door er achter ge-
plaatste iepeboomen verhoogd. In het park vond men,
veelal op kruispunten van lanen, fonteinen en langs een breede
sloot vormde oen lange loofgang de afscheiding.
Aan het einde van den tuin stond op een hoogte een groote
koepel, omgeven door bloeniparterres ; ook dit gedeelte was
door heiningen afgesloten. Van deze plaats had men het
uitzicht op do volière. Het was een groote, ronde waterkom,
waarin zwanen en zeldzame watervogels zwommen. Het
Loofgalerij te Zeist.
DE TUINKUNST IN HOLLAND 87
pad om den vijver was door een heining omgeven, die, in tegen-
stelling met de gewoonte dier tijden, geschulpt gesneden was en
zoodoende reeds de eerste kenteekenen van den Eococo
vertoonde.
Men vond verder in dezen tuin, die zeer groot was, en door
rivier en kanalen begrensd werd, velerlei waterkunstwerken,
vooral watervallen, terwijl de aandacht bijzonder getrokken
werd door het groote aantal standbeelden, waaronder vele
antieke en andere, door beroemde Italiaansche beeldhouwers
vervaardigd.
Czaar Peter de Groote vertoefde dikwijls en gaarne op dit
buiten en het verwondert ons dan ook niet, dat hij, in zijn
rijk teruggekeerd, ook een dergelijken tuin wilde bezitten.
In 1714 liet hij in zuiver HoUandschen Barok-stijl Peterhof
bij St. Petersburg aanleggen, later meermalen het „Eussische
Versailles" genoemd.
Hooren we nog even, wat volgens oude tuinarchitecten in
een goed-aangelegden HoUandschen tuin onder meer thuis
behoort. Ze noemen ons : bosschages, een wildbaan, dool-
hoven, dreven, lanen van kroon- en opgeschoren boomen,
fruit-, bloem- en moeshoven, een entetij, theaters, berceaux,
lof-, gras- en palmwerken, scheerheggen, terrassen, lust-
priëelen, groote watervallen, fonteinen, beelden, termen,
busten, vazen, tenten, enz.
Wel werd door Fransche architecten b.v. André Mollet e. a.
hier en daar in Holland een tuin aangelegd of althans ont-
worpen, maar dit geschiedde toch slechts bij hooge uitzondering.
Maar daar staat tegenover, dat de Hollanders, die inzonder
goede vruchtenk weekers waren en in treillagewerk veel onder-
vinding hadden, naar verscheidene andere landen, inzonder
Engeland^ ontboden werden. Eeeds in de 16® eeuw riep
keurvorst August van Saksen Nederlanders te hulp, om den
tuinbouw in zijn land op te heffen en Willem van Oranje
stuurde aan den keurvorst zaden en planten.
In Noord-Amerika werden de tuinen hoofdzakelijk door
Hollanders aangelegd. — Steekhoven bracht van 1575 — '86
wijzigingen aan in het park van Schoenbrunn bij Weenen.
Ook in Noord -Duitschland werden tal van tuinen door Hol-
landsche architecten en tuiniers ontworpen en aangelegd.
Ter zelfder tijd werd aan Kaap de Goede Hoop een 7 H.A.
groote gouvernemontstuin door de aldaar gevestigde Hol-
landsche kolonie aangelegd. Yan uit dezen hoofdzakelijk
88 DE TUINKUNST IN HOLLAND
botanischen tuin werden de planten van andere werelddeelen
in Zuid -Afrika ingevoerd en allengs inheemsch.
Gouverneur-Generaal van Imhof stichtte in 1744 aan den
voet der Blauwe Bergen, 13 uur van Batavia verwijderd, een
tuin, door hem ,,Buitenzorg" gedoopt ; hier bouwde hij ook
een lusthuis naar het model var het kasteel Blenheim. Zijn
opvolger Jacob Mossel kocht het in 1750 voor 5500 Eijks-
daalders. Onder Daendels werd het eigendom van het Gouver-
nement, terwijl in 1817 prof. Keinwardt naast dezen tuin den
botanischen tuin grondvestte. In 1868 werd deze van het park
afgescheiden en onder eigen administratie gebracht. Door
de ijverige bemoeiiugen van den hortulanus Teysman, een
HoUandschen tuinder, geraakte de instelling tot buitengewonen
bloei.
In 1750 werd door den gouverneur J. G. Loten te Ceylon
een botanische kweektuin aangelegd.
Dergelijke plantentuinen leverden veel materiaal voor de
botanische ttiinen in Holland en vermeerderden niet onbelang-
rijk de kennis en de belangstelling voor nieuwe en schoone
planten ; bijna elke Oostindievaarder bracht zeldzame planten
of zaden mee.
Een enkel woord over deze botanische tuinen zij hier vol-
doende. Over den Leidschen Hortus, in 1577 aangelegd en
aan de zorgen van den beroemden botanicus Cluijt toever-
trouwd, schreven we reeds in 't voorgaande gedeelte van dit
hoofdstuk.
Met lang na Leiden stichtten ook Utrecht en Amsterdam een
plantentuin. Eerstgenoemde werd door professor de Eoy
in 1639 naar het bolwerk Sonnenburg verplaatst. Die van
Amsterdam werd in 1630 aangelegd buiten de Beguliersgracht
en in 1683 onder professor Johannes Commelin overgebracht
in de Plantaadje. Hier kweekte men het eerst den kofïieboom,
waarvan in 1714 een aflegger naar Parijs en van hier 12 jaar
later naar Martinique gezonden werd ; hiervan stammen
alle koffieboomen in de Fransche koloniën af. Vooral ver-
maard om zijn rijke collectie Oost-Indische gewassen was.
de botanische tuin te Groningen, in 1642 gesticht, waar
door den hoogleeraar Munting in 1670 de kaneel-, de
notemuskaatboom en andere tropische specerijgewassen ge-
kweekt werden.
De Harderwijker tuin is vooral beroemd geworden door
het feit, dat Linnaeus, die aldaar in 1735 in de medicijnen
DE TUINKUNST IN HOLLAND 89
doctoreerde, in bedoelden botanischen tuin den rijken planten-
schat bestudeerde. Hier gaf hij ook zijn „Systema Naturae"
uit. Van 1637 — '38 zette hij zijn botanische studiën voort
in den destijds beroemden plantentuin van Clifïord te Harte-
kamp bij Haarlem.
Zoo zagen we dan, dat Holland in elk opzicht op het gebied
van plantenkweek en -kennis een eerste plaats innam.
Kweekers uit het buitenland, zooals b.v. de Engelschman
Speechly (begin der 18^ eeuw), bereisden Holland, om de
vruchtcultuur en het forceeren van wijngaard en annanas
te leeren kennen.
Beroemd was ook vanouds de bollenkweekerij. Hier
werden in 't begin der 17® eeuw de eerste dubbelbloemige
tulpen gekweekt. Over de floromanie (omstreeks 1637)
zwijgen we verder. Keeren we dus tot ons eigenlijk onder-
werp terug.
De roem van den Hollandschen Barok-tuin evenaarde die
van Ie Nótre's tuinen. Langzamerhand begon die roem
evenwel te tanen en verdween ten slotte bijna geheel. Ver-
schillende oorzaken zijn hierVoor aan te wijzen.
Vooreerst vermelden we de vermindering van de politieke
invloed en macht der Vereenigde Provinciën, vervolgens
liet zich de concurrentie op handelsgebied, vooral van het
naijverige Engeland, geducht voelen. Verder dient men niet
uit het oog te verliezen, de verslapping van den handels- en
ondernemingsgeest, een gevolg der weelde, die geleidelijk den
voorvaderlijken eenvoud en de degelijkheid verdrongen had.
De Hollanders immers waren rijk genoeg, waarom zouden ze
zich nog groote moeite getroosten, om der concurrentie het
hoofd te bieden ? De voorname burgers, de regentenfamiliën,
waren machtig en hun geheele levensdoel was slechts deze
macht te behouden en aan hun geslacht te verzekeren. Lang-
zamerhand echter geraakte de familieregeering bij het volk
in miscrediet, wat door tal van ingeslopen misbruiken eer
verergerde dan verminderde.
De tijden, dat de vroede vaderen in het rustig bezit van hun
macht waren, behoorden tot het verleden, zij moesten strijden,
om hun politieke overmacht te behouden.
Geen wonder, dat ook de tuinkunst de nadeelige gevolgen
van deze innerlijke woelingen moest ondervinden, de aan-
zienlijke kringen hadden geen tijd en lust voor schoone tuinen.
Bij den kleinen man in stad en dorp bleef echter de lief-
90 DE TUINKUNST IN HOLLAND
hebberij voor fraaie tuineQ, doch het gemis aan kennis on
goeden smaak was oorzaak, dat hun tuinen met tuinkuost in
het geheel niets uitstaande hadden. Het „Rococo", ja een
overdreven, verbasterd en kleingeestig Rococo voerde
heerschappij in deze tuinen, welke, en dikwijls met recht, het
mikpunt werden van den spot der vreemdelingen, die Holland
bezochten en deze verbasterde tuinkunst voor den zoo hoog-
geroemden typisehen Hollandschen stijl hielden. Toen men
in andere landen reeds de grenzen voor den natuurlijken
stijl geopend had, hield men hier nog met hand en tand
aan deze geheel smaaklooze, ouderwetsche gewoonte vast.
Js 't dan wonder, dat
menig schrijver over de
geschiedenis der tuin-
kunst, onkundig van het
glorietijdperk van Hol-
lands tuinen met den Hol-
landschen Rococo-tuin
voor oogen slechts weinige
en weinig-waardeerende
woorden aan de tuinen
in Holland wijdt f
Deze Hollandsche Eo-
eoco-tutn had voor den
kunstvriend al heel weinig
aantrekkel^ks ; de figuren
van het parterre werden
met gekleurde steentjes en
schelpen rg kei ijk opge-
smukt. Sommige gedeel-
ten geleken meer op een
museum van zeldzame Gedeelte uit een Eococo-tuin.
horens, schelpen en koralen, door scheepskapiteins uit vreemde
landen meegebracht, dan op een bloementuin. Dit alles
werd öf om een bloemflguur, óf om een op een standaard
rustende spiegelbol tot een zoogenaamden koralentuin ge-
groepeerd. Ook kwam men weer terug tot de reeds half
vergeten kunst der in allerlei diervormen en figuren opge-
snoeide planten. Hierbij zij opgemerkt, dat d'Argenville
in ] 754 nog dergelijke figuren nit een vroeger tijdperk aantrof
in Honselaarsd^k, Soestdijk, Het Loo, Bnghien en Brussel.
De beruchte ,, slak kenh euvels" waren in Holland minder
DE TUINKUNST IN HOLLAND 91
talrijk dan in Engeland en Diiitschland, in welk laatste land
b.v. in den Auegarten te Cassel in 1780 nog een werd aan-
gelegd.
De heiningen werden doorgaans lager gehouden en van
deuren en ramen voorzien, terwijl de bovenkant m grillige
vormen geschoren werd. Grotten, vexierwaters, geschilderde
perspectieven, doolhoven, enz., alle teekenen van verval,
zooals de tuinen der Eomeinen en der Eenaissance ons reeds
leerden, toonden, dat de architectuurtuin zich overleefd had.
Den Eococo-tuin heeft men in Holland niet losgelaten voor
den tijd der Fransche Overheersching.
De eerste belangrijke tuinen in den romantischen land-
schapsstijl schijnen in Holland door Eoodbaart, in België
door Eosseels aangelegd te zijn. Later traden, naast den land-
schapstuin naar Eeptons model, Zocher en Paetzold, een leer-
ling van Vorst Pückler Muskau, meer op den voorgrond,
doch — het zou ons te ver voeren, zelfs ook maar de meest
belangrijke tuinen en hun ontwerpers te vermelden. Men is
ook in Holland, zij het dan langzaam, met den tijd meege-
gaan. De plantsoenen van sommige steden verkregen tevens
den laatsten tijd een beter aanzien.
Doch elk vriend der tuinkunst zal toegeven, dat er in ons
goede Nederland op dit gebied nog heel wat te doen overblijft.
In het volgend gedeelte nog een en ander over de tuinen
van ons Vorstenhuis.
*
DE TUINEN VAN ONS VORSTENHUIS.
De hier volgende korte, historische opmerkingen dienen ter
verduidelijking der bijgevoegde illustraties. Deze tuin-
voorbeelden toch zijn niet enkel merkwaardig uit geschied-
kundig oogpunt, om het feit, dat ze toebehoorden aan het
Oranjegeslacht, dat in onze Vaderlandsche geschiedenis zulk
een voorname rol gespeeld heeft, — neen, ook uit tuinhistorisch
oogpunt zijn ze van groot belang, wijl men in deze voorbeelden
de ontwikkeling der HoUandsche tuinarchitectuur zoo bijzonder
goed kan nagaan. Tot recht begrip kan 't zijn nut hebben
met een enkel woord nogmaals op de verschillende onderdeelen
te wijzen, die voor onderscheidene stijlen kenmerkend zijn.
92 DE TUINKUNST IN HOLLAND
De tuinen waren tijdens de Eenaissance naar het voorbeeld
van de kasteelen der Middeleeuwen door een breede gracht
omsloten. Dit was beslist een kenmerkend onderscheid
tusschen de kasteeltuinen van 't Noorden en de Eenaissance-
tuinen der Zuidelijke landen. Tot diep in de 17^ eeuw bleef
dit verschil bestaan. Een tweede eigenaardigheid is, dat- in
het ï^oorden, zoowel in Engeland, Duitschland en Frankrijk,
als in Holland, verschillende bestanddeelen der Middeleeuwsche
tuinen, als grotten, vexierwaters en doolhof behouden bleven.
Hierbij dient men wel in 't oog te houden, dat de eigenlijke
geest, die de Eenaissance beheerschte, in de noordelijke landen
nooit ingang gevonden heeft, als niet overeenstemmend met
het volksleven, en dit verklaart ons dan ook voldoende het
verschijnsel, dat men in die landen verschillende algemeen
geliefkoosde details uit de Middeleeuwen behield en zoodoende
een nationale Eenaissance schiep. In de Barok-periode
speelden deze bestanddeelen een minder belangrijke rol, om
bij het Eococo, zij 't in eenigszins anderen vorm, terug te
keeren.
Het is ons reeds bekend, dat de HoUandsche tuinen tot 1700
beroemd waren om hun kunstig treillagewerk, loofgangen,
bloemen- en vruchtentuin, alsmede om hun liefderijke be-
handeling en de zorgvoUe afwerking der verscheidene onder-
deden, doch dat ze, wat krachtige compositie betreft, voor de
Fransche tuinen moesten onderdoen.
Had men zich in de Middeleeuwen weinig om een goede
compositie van het geheel bekommerd en de onderscheidene
gedeelten als op zich zelf staande aanvankelijk van elkaar
gescheiden (Breda), later plaatste men die deelen wel symme-
trisch naast elkaar, doch zonder innerlijken samenhang (Eijs-
wijk). T^a 1600 wordt dit anders en vat men den tuin meer
als één geheel op. De verlengde middenas van het huis
wordt de hoofdas voor den tuinaanleg en deze wordt doorgaans
gevormd door den hoofdweg, aanvankelijk nog door loof-
gangen of grachten afgebroken (Eijswijk), maar ontwikkelt
zich daarna tot het alles beheerschende hoofdperspectief.
Slot en tuin vormen een organisch geheel ('t Loo).
We weten verder, dat het huis gewoonlijk op een terras
stond, waardoor men een goed overzicht van den geheelen
aanleg verkreeg. Zoodra nu de groote parterres van André
MoUet een hoofdrol in den tuin speelden, legde men het terras
van af het huis ook om het parterre heen en verkreeg zoo een
DE TUINKUNST IN HOLLAND 93
verdiept gedeelte, dat van alle zijden goed te overzien was.
Spoedig werd dit de hoofdwandelplaats.
Vooral voor den HoUandschen tuin karakteristiek was
verder de loofgang, die óf den geheelen tuin, of alleen het
parterre en tijdens de Barok-periode ook dikwijls bovendien
nog een onderdeel of cabinet omsloot (Zorgvliet).
De slakkenheuvel, soms Pamasberg genoemd^ was uit de
oud-Engelsche tuinen overgenomen, waar men hem volgens
Leiand naast het labyrinth reeds in de 15^ eeuw veelvuldig
aantrof. Ook als middelpunt van den doolhof trof men
soms een steüen heuvel aan. Was in de Middeleeuwen de
boomgaard een voornaam bestanddeel van eiken tuin, in den
Eenaissance-tuin was die van ondergeschikt belang, om
tijdens den Barok wederom, zij 't ook in een anderen vorm^ een
hoofdrol te spelen. Tijdens de Eenaissance werd de boom-
gaard vervangen door een smalle strook van woudboomen
rondom den tuin, welke zich in de Barok-periode tot een
groot bosch ontwikkelde, door wegen in regelmatige vakken
verdeeld of van ster-alleën doorkruisd.
De enkele boom werd in de JVIiddeleeuwen in het midden
van een bed geplaatst^ daarna op de hoeken van het bed^ om
vervolgens wederom als centrum gebruikt te worden voor de
ontwikkeliQg van het ornament (Vredeman). Tegen het
midden der 17^ eeuw verdwijnt de boom haast geheel uit
het parterre, om later vooral in Holland weer als Taxus-
pyramide een voorname plaats te ontvangen.
Eeeds is ons bekend, hoe in ons Vaderland aan de Eenais-
sance-tiünen een eind is gemaakt door den inval der Franschen
in 1672. Systematisch werd door hen een menigte parken
vernield en zoo verwondere het ons niet, dat in ons land de
overgang naar den Barok niet zoo geleidelijk ging als elders
het geval was. Na 1672 zien we dan ook vrij algemeen den
Barok-stijl zijn intrede doen. Geleidelijk verdwenen alle oudere
tuinen om plaats te maken voor nieuweren, die een krachtige
organisatie en een architectonisch relief bezaten.
Het parterre, vroeger in vele onderdeden gesphtst, werd
reeds door Claude Mollet als groot geheel of compartiment
behandeld en naar zijn voorbeeld ontstonden in de prinselijke
tuinen de door zijn zoon André Mollet meesterlijk ontworpen
broderie-parterres. Pas na Ie Nótre en naar zijn modellen
werden de parterres èi> compartiment algemeen. Ook voor de
oranjerie, die in geen grooten Barok -tuin ontbreken mocht,
94 DE TUINKUNST IN HOLLAND
werd veelal een parterre aangelegd, waarin men in tegenstel-
ling met vroeger de oranjeboomen plaatste. Vooral flan-
keerden deze de paden en werden ze beurtelings afgewisseld
door Taxus -pyramiden, zoodat dit gedeelte ook 's winters een
aangenamen aanblik bood.
De strenge begrenzing door gebouwen of loofgangen verviel
en waar het vrije uitzicht langs het hoofdperspectief niet
schilderachtig genoeg was, sloot men het af door een koepel
of triumphboog, gewoonlijk op een terras geplaatst. De
plaats van den loofgang werd nu gedeeltelijk door treillagewerk,
later door de laan ingenomen. Pas de Eococo ruimt weer
aan de nu meer gekunstelde loofgangen een ruimere plaats in.
De figuurpalm of -taxus was tijdens de Eenaissance zeer be-
mind, doch verdween bijna geheel in den Barok -tuin, om tijdens
den Rococo wederom in Holland en een gedeelte van Noord-
Europa een voorname rol te spelen.
Bij het doorlezen van onze tuinkunst-litteratuur zal men
telkens weer opmerken, hoe de schrijvers alle mogelijke moeite
doen, om een zuiver typischen normaal-tuin, den IToUandschen
tuin bij uitnemendheid, te vinden. De een meent ze te moeten
zoeken in de voorbeelden van Vredeman de Vries, een ander
in de latere Renaissance, een derde in de Rococo -tuinen.
Men zou haast met Juvenalis zeggen : „difficile est satiram
non scribere".
De tuin in ons Vaderland was steeds, dank den ijver en de
kennis onzer voorvaderen, zoowel tijdens Renaissance, als
tijdens Barok en Rococo, nationaal Hollandsch. Nooit
heeft de Hollander er zich mee vergenoegd een vreemden stijl
slaafs na te volgen. Altijd wist hij met groote schrander-
heid het vreemde en het inheemsche zóó te combineeren,
dat een goed geheel gevormd werd, voldoende aan de eigen-
aardige eischen van ons volk en in overeenstemming met
land en klimaat. . Ten einde zich hiervan voor goed te over-
tuigen, vergelijke men slechts den Renaissance-tuin van
Rijswijk met een Italiaanschen uit denzelfden tijd, of 't Loo
met een Franschen Barok-tuin. 't Verschil springt direct in
't oog en het zou beslist gebrek aan studie vertoonen, als men
ging spreken van den Italiaanschen of Ie Nótre-stijl in Holland.
Dit bepaald gelukkige verschijnsel openbaarde zich zoowel
voor en na, als tijdens den gouden tijd der 17® eeuw.
De vorsten en vorstinnen van ons geliefd Oranjehuis toonden
zich immer liefhebbers en bevorderaars der edele tuinkunst.
DE TUINKUNST IN HOLLAND 95
Vooral treden hier op den voorgrond de stadhouders Frederik
Hendrik en Willen III, aan wie we een aantal belangrijke
tuinen danken, die destijds onder de luisterrijkste van Noord-
Europa gerekend mochten worden.
Tot onzen spijt kunnen we niet zoover op deze tuinen
ingaan, als we wel gaarne wenschten, terwijl we den tegen-
woordigen toestand geheel buiten bespreking laten, ter wille
van den omvang dezer eenvoudige schets. We bepalen ons
dus tot de meest belangrijke datums en feiten en verwijzen
verder naar de bijgevoegde platen.
Vooraf zij nog opgemerkt, dat reeds de oude graven in ver-
schillende steden hun vaste huizen („herbergen") hadden.
De prinsen en stadhouders namen hun intrek in de zooge-
naamde „prinsehoven", dikwijls oude kloosters ; zoo te
Delft, Amsterdam, Groningen, Enkhuizen, Dordrecht en
Haarlem ; te Leeuwarden in het oude grafelijke kasteel, te
Arnhem in het oude hof van Gelre. Te Vhssingen en te
Willemstad liet Prins Willem I in 1581 eigen huizen bouwen,
iets later te Geertruidenberg. Waren de tuinen dezer prinsen-
hoven dikwijls van weinig belang, of ontbraken ze soms geheel,
anders was dit met het oude hof te 's Gravenhage, ,,die Haghe".
Dit kasteel, in 1250 begonnen en in 1280 volto(Tid, had reeds
in den eersten tijd op het binnenhof een kleinen tuin, waarbij
later een uitgestrekte Cooltuyn en Boogaert, buiten de
gracht gelegen, aangelegd werden. Deze lag op de plaats van
het tegenwoordige plein en strekte zich in gelijke breedte oos-
telijk van den vijver tot aan het tegenwoordige Lange Voorhout
uit. Deze tuin, hoofdzakelijk nutstuin, was in Middeleeuwschen
stijl aangelegd en bleef tot 1636 behouden. Uit het jaar
1604 is ons een mooie plaat van Hodius bewaard gebleven,
voorstellende ,,het Nieuwe Hof", het tegenwoordige Buiten-
hof, bestaande uit twee groote ronde broderie-parterres, met
waterbassins in 't midden, door ronde loofgangen omgeven,
telkens op de vier hoeken door achter de loofgangen geplaatste
priëelen geflankeerd.
Hier volgen thans eenige geschiedkundige bijzonderheden
betreffende de voornaamste bezittingen met bijbehoorende
tuinen en parken der Oranje vorsten.
Het kasteel te Breda is in 1536 door graaf Hendrik van
Nassau begonnen en eerst in 1696 door den bouwmeester
Jacobus Eomanus geheel voltooid.
De oude tuin van dit kasteel was vóór 1600 van weinig
96 DE TUINKUNST IN HOLLAND
beteekenis. Binnen de gracht en door deze begrensd lag een
kleine Renaissance-tuin met in het midden een loofgang, aan
weerszijden waarvan een tiental kleine ongeveer vierkante
bedden lagen. Buiten de gracht vond men een kruidtuin en
een boomgaard in den geest des tijds. Ook later was en bleef
de tuin van geringe beteekenis.
De Oude Hof, het tegenwoordige Koninklijk Paleis in
Den Haag, heette eertijds het huis Brandwijk. In 1595
werd het gehuurd door de Staten van Holland en ingericht
tot verblijfplaats voor Louise de Coligny, weduwe van Willem
den Zwijger. Weinige jaren later, in 1609, werd het slot
eigendom van prins Frederik Hendrik, die den 3]^ H.A.
grooten tuin, later „Prinsessetuin" geheeten, en het slot liet
verfraaien. Deze oude tuin had rijke bloemperken en par-
terres, marmeren fonteinen met beelden van Diana en Neptunus,
een grooten koepel met tal van spiegels en een afzonderlijken
pauwenhof met volières. De prinsessetuin had een grooten
vijver, omgeven door sierlijke galerijen, tal van groene cabi-
netten en statige lindelanen.
Van 1647 — 75 woonde hier Amalia van Solms, weduwe
van Frederik Hendrik. Na haar overlijden stond het kasteel
geruimen tijd ledig, tot het eigendom werd van Koning
Frederik I van Pruisen, die hier van 1702 tot 1711 dikwijls
vertoefde. In 1754 werd het opnieuw door het Huis van
Oranje aangekocht. De tuin verkeerde in zeer vervallen
toestand en op aanraden van den architect Schonk ging men
er in 1778 toe over den tuin in Engelschen stijl te herscheppen.
Na de Fransche Overheersching woonde van 1815 — '40 de
Koning in dit paleis, die, even als zijn opvolger, vele belang-
rijke wijzigingen in kasteel en tuin liet aanbrengen. Sinds
1876 wordt een gedeelte van den tuin ingenomen door de
koninklijke stallen.
Honselaarsdijkf oudtijds „Kasteel Hunsel" en „Huis te
Honsel'' genoemd, was een bezitting der heeren van Naaldwijk
en daarna van den graaf van Aremberg. Destijds bezat het
reeds een tuin met bloemen, benevens een kniythoff en een
boomgaerd. Door de Staten verbeurd verklaard, werd het
door Hunne Hoogmogenden in 1590 aan Prins Maurits ge-
schonken en kwam na diens overlijden in het bezit van Prins
Frederik Hendrik. Deze liet in 1629 op de grondslagen van
DE ÏLOKUNST IN HOLLAND 97
het oude kasteel een nieuw slot bouwen door Pieter Post.
In 1633 begon Andró MoUet den aanleg van den tutn. Voor
de twee door hem ontwoi'pen groote parterres ontving hij
400 pond belooning. Itet eenc parterre-perk was van palm
en met zoden en witte, roode en zwarte steentjes belegd, bet
andere uitsluitend met palm beplant ; dit werk werd door
den hovenier (lysbr. Thoniszoon onder leiding van Mollet
uitgevoerd. liet bosch werd door wegen in groote vierkante
vakken verdeeld en waar dit noodig bleek, werd bijgepoot,
vooral met elzen en iepen, beiiken en abeelcn.
De parterres waren aan de waterzijde door loofgangen en
groote, groene cabinetten afgesloten, die door lanen verbon-
den en door hooge heiningen begrensd werden. Om den geheelen
tuin liep een breede laan, die aan de grachtzljde afgezet was
door een ecliutting, waartegen kamperfoelie en wilde wingerd
geplant \yaren.
ScHAUM, Gest/iifil. Ttiinli. 7
98 DE TUINKUNST IN HOLLAND
In een afgezonderd gedeelte lag een prachtige bloementuin^
verder vond men er een kleinen doolhof, een grooten moestuin
en zeer veel vruchtboomen. Belangrijk waren ook de talrijke
waterwerken, als visch^ijke vijvers, fonteinen en de grotten,
die aanvankelijk onder toezicht stonden van den in 1659
overleden fontainier en grotier C. G. Dinant. Het benoodigde
fonteinsteen liet men uit Tivoli komen.
Van beelden was de tuin insgelijks rijkelijk voorzien ; ver-
schillende dezer beeldwerken, toen ook w^el tronyen genoemd,
werden uit Frankrijk ingevoerd. De in dien tijd zoo beminde
bolgewassen, vooral tulpen, werden overvloedig aangetroffen,
zoo vinden we b.v. vermeld, dat in 1644 voor de duizend tulpen
68 gulden betaald werd.
Achter de stallen lag de groote moestuin.
In 1641 werd tot plantagemeester van Honselaar^^dijk,
Buren, Eijswijk en Zuilestein benoemd de heer Hendrik
Hattem, schepen van Amersfoort. In 1680 werd de oranjerie
gebouwd en met velerlei vreemde planten bevolkt, die 's zomers
op een door heiningen beschut terrein geplaatst werden. Dat
de aanleg van zulk een oranjerie vrij kostbaar was, blijkt
uit het feit, dat één oranjeboom in dien tijd 50 gulden kostte.
Eén plan, dateerend uit lateren tijd, toont ons verschillende
veranderingen in den aanleg, de parterres rechts en links
van het huis zijn parterres a compartiment met gelijke ver-
siering geworden, de twee daarop volgende ronde parterres
zijn tot een oblong vereenigd en om een fontein als middel-
punt gegroepeerd. Verder zijn buiten de gracht verscheidene
compartimenten met boombeplanting aangelegd, toch is
't opmerkelijk, dat het groote, voor Barok-tuinen teekenende
breede perspectief slechts weinig uitkomt.
In een ander plan, uit den tijd,^.toen Frederik I bezitter
was, zijn de twee parterres naast het kasteel telkens in vier
deelen om een standbeeld geplaatst. Ook het oblong-parterre
is gewijzigd en het perspectief over de fontein heen tegen de
bosschages of warande door een triumphboog afgesloten. Dit
laatste plan vertoont stellig de beste combinatie, hoewel de
barokke architectonische stijl ook hier slechts weinig tot
zijn recht komt.
Kasteel en tuin kwamen door erfenis in 1732 aan Frederik
Willem I, Koning van Pruisen, den bekenden soldatenkoning.
Ook dezo vorst zorgde goed voor den tuin ; als zijn hovenier
vindon we vermeld Willem Laarman. Frederik IT. „de oude
DE TUINKUNST IN HOLLAND 99
Frits", liet de bezitting vervallen en verkocht ze ten slotte
in 1754 aan Prins Willem V, die de tuinen in orde liet brengen,
maar -een groot gedeelte reeds met boomen beplantte : hij
heeft het slot echter nooit bewoond.
In 1778 werden op aanraden van den architect Schonk
de groote parterres verwijderd en vervangen door een Engel-
schen bloem- en heestertuin. Als laatste tuinman wordt
genoemd Ary Bras, die in 1786 zijn ontslag ontving, omdat
de moestuin en de boomgaard niet meer voor de vorstelijke
tafel te zorgen hadden en ook omdat kasteel en tuin reeds
in deerlijk vervallen toestand verkeerden. In 1795 werd de
bezitting van haar laatsten luister beroofd. Ii^ationaal eigendom
geworden, werd het kasteel achtereenvolgens voor staatsgevan-
genis, hospitaal, kweekschool voor kadetten, wederom voor
hospitaal bestemd, tot keizer INTapoleon het aan zijn zuster
Pauline Borghese ten geschenke gaf.
In 1814 werd het kasteel voor afbraak verkocht en was in
1816 reeds grootendeels gesloopt.
(Zie verder Th. Morren, „Honselaarsdijk".)
Het huis Bystvijkj of Meuwburg, kwam in 1634 in 't bezit
van prins Frederik Hendrik, die het kasteel liet bouwen door
Jacob van Kampen en den aanleg van den tuin toevertrouwde
aan Andrc MoUet.
Deze André Mollet, dien we ook reeds als den tuinarchitect
van Honselaarsdijk leerdeir kennen, was de talentvolste zoon
van Claude Mollet, den bekenden ontwerper van den nieuwen
tuin van St. Germain voor koning Hendrik IV van Frankrijk.
André is de schrijver van het bekende werk „Jardin de plaisier".
Ook voor Jaóobus I van Engeland en voor de koningin van
Zweden heeft hij belangrijke tuinen aangelegd.
De tuin te Eijswijk is in zuiveren laat-Eonaissance-stijl
aangelegd ; dit blijkt vooral uit de achter elkander liggende
parterres, die geen organischen samenhang vertoonen ondanks
het feit, dat het hoofdpad in de hoofdas op 't midden van
't paleis ligt. De overige kwartieren zijn alle afzonderlijk be-
handeld en flankeeren het parterre symmetrisch, terwijl door
een loofgang in halven cirkelvorm het geheel wordt afgeslo-
ten. De tuin werd door een terras, waarachter lanen en
ten slotte een gracht, begrensd. Alles was eenvoudig ge-
rangschikt, geheel naar de eischen des tijds ingericht, zon-
der eenige barokke-bijvoeging.
7*
DE TUI?fKU>-ST IN HOLLAND
Nieuwburg bij Rijswijk.
In 1697 word in dit kasteel de bekende Trede te Ityswijk
gesloten. Wa dien tijd geraakte de bezitting allengs en steeds
meer in verval, zoodat men in 1783 besloot het kasteel te
sloopen en den tnin door boschbeplanting te vervangen.
Slechts een zuil, in 1782 hier opgericht, herinnert nog aan de
verdwenen grootheid.
In 1647 kocht prins Willem II de bezitting Dieren van de
Balye van Utrecht der Ridders van de Duitsche Orde voor
f 147,000. Het was een zeer boschachtig en wildrijk terrein,
zoodat de Prins er een jachtslot liet bouwen en een wiJdbaan
aanleggen. Spoedig werd de bezitting nog met Fratersweerd
vergroot. De tuin, die aanvankelijk weinig belangrijks aan-
bood, werd door prins Willem III, den jaehtliefhebber bij
uitnemendheid, die gaarne te Dioren vertoefde, belangrijk
verfraaid met grotwerken, fonteinen, loofgangen en koepels.
Hooge heiningen omsloten de compartimenten. Een schoone
bloementuin, alsmede een moestuin en een vruehtentiün
voltooiden den aanleg. In dezen tuin vond men een groot
aantal palmflgnren en kunstig geknipte heesters.
lir: TUINKUKST IN HOLLAND
Onder de latere stadhouders, die minder htst in liet jacht-
vermaak badden, werd de tuin slechts gebrekkig onderhouden,
en toen dan ook in 1T95 de Franschen van het kasteel bezit
namen, was spoedig de ondc glorie verdwenen. Het gebouw
werd tot kazerne ingericht en de tuinen werden vernield, totdat
door onvoorzichtigheid der ingelegerde Franschen een brand
ontstond, die het slot vernielde. In 1824 kwam het geheele
terrein in het bezit der gravin van Wassenaar — Twickel, die
op de grondslagen der ruïne een nieuw kasteel liet bouwen,
terwijl het park in landschapsstijl gerestaureerd werd.
Oranjezaal. Prins Frederik Hendrik liet in lt!45 den bouw
van het kasteel aanvangen, doch door zijn spoedig overlijden
had hij geen bepalingen omtrent den aanleg van den tuin
kunnen VEtststelIcn. Zijn weduwe, Amalia van Solma, liet het
kasteel door Pieter Post (geb. 1608) voltooien, waarvan de
groote, achthoekige koepelzaal het hoofdsieraad ia. Beroemde
schilders versierden de wanden met allegorische voorstellingen
uit het leven van den Prins. De tuin, insgelijks door Pieter
Post ontworpen, staat ver beneden Eijawijken Honselaarsdjjk ;
er ontbreekt elke strenge compositie, zelfs de vier parterres
vóór het kasteel vormen geen harmonisch geheel. Goed ge-
dacht is de groote grasvlakte achter het hiiis, door de dubbele
102 DE ÏUINKUNST IN HOLLAND
lanen der compartimenten, aan weerszijden geflankeerd. De
vier parterres aan weerskanten van het huis staan noch onder-
ling, noch met het hoofdparterre in oenig verband. De
aanleg moge doelmatig zijn, bepaald schoon is hij zeker niet
te noemen. Blijkbaar is de oude aanleg spoedig gewijzigd,
later wederom gereorganiseerd en ten slotte verangliseerd.
Dit paleis, in 1751 belangrijk vergroot, bewoonde prins
Willem V gaarne tijdens zijn verblijf in Den Haag.
Na de komst der Franschen werd Oranjezaal of Het Huis
ten Bosch de verblijfplaats van raadpensionaris Schimmel-
penninck. Na do Fransche Overheersching woonde hier
koning Willem I, ook was het de geliefkoosde verblijfplaats
van koningin Sophia, die er bij voorkeur 'des zomers vertoefde
en er in 1877 overleed (plan bladz. 82).
De oude ridderhofstede Znilestehi werd insgelijks door
prins Frederik Hendrik aangekocht en door verderen aankoop
vergroot. Bovendien ontving hij van de Staten de heerlijk-
heid Leersum ten geschenke ; de tuin, die naast het kasteel
lag, was niet van groot belang.
Het kasteel zelf was door een gracht omgeven.
De beide hoofdingangen lagen niet in het front, maar
op de vleugels van het gebouw ; voor het kasteel lag het
verdiepte parterre, bestaande uit vier gedeelten, twee aan twee
symmetrisch aangelegd, gegroepeerd om een achthoekig bassin
met fontein. Staande vóór het kasteel lag links van het
parterre een uitgestrekte groentetuin, door een breede gracht
van een daarachter gelegen tuingedeelte afgesloten.
De oude heerlijkheid Bureel kwam in 1430 aan het huis
Geldern en later door het huwelijk van Prins Willem met
Anna van Egmond aan het huis Nassau. In het stadje
Buren, op de plaats, nu door een vierkant plantsoen inge-
nomen, lag eenmaal het gfoote kasteel, in 1804 gesloopt.
Prins Frederik Hendrik liet ook naast dit kasteel door André
Mollet een tuin aanleggen.
Geertruidenberg, een oude heerlijkheid, kwam. door het huwe-
lijk van graaf Engelbrecht met Johanna van Polanen aan
het huis Nassau. Prins Maurits bouwde hier een kasteel, het
zoogenaamde Groot Prinsenhof, dat later de woning werd
van den commandant. Daarna ging het in particulier eigen-
ÜE TUINKUNST IN I[()Lt-AND
104 DE TUINKX^NST IN HOLLAND
dom over, werd ten slotte gesloopt en is tegenwoordig moestuin.
Het kleine Prinsenhof was de woning van den rentmeester der
domeinen en is thaos particulier eigendom.
Oravjetvoud, De Friesche stadhouders bezaten te Leeu-
warden in den PriDsentuin een schoonen tuin, vooral door
stadhouder Willem Frederik belangrijk verfraaid. In 1819
schonk koning Willem I den tuin aan de stad. Ben tweede
tuin, de oude Prinsessehof, is in 1730 aangekocht door prinses
Maria Louisa, doch reeds in 1766 wederom verkocht. De tuin,
weliswaar geheel gemoderniseerd, is ook thans nog in mooi
geometrischen stijl aangelegd.
Albertine Agnes, de gemalin van stadhouder W^illem Fre-
derik, terneergeslagen door het vroegtijdig overlijden van haar
gemaal, gevoelde behoefte aan stilte en rust en kocht in 1664
in Schoterland de uitgestrekte bezitting Oranjewoud, waar
zij het kasteel, Oranjestein genaamd, tot aan haar overlijden
in 1696 bewoonde. Spoedig daarna liet haar kleinzoon,
Willem Friso, een nieuw kasteel bouwen, maar zijn onver-
wachte dood in 1711 deed het werk staken. Zijn slechts 23 jaar
oude weduwe, de algemeen, beminde prinses Maria Louise,
,,Marijke-Meu", hield nu haar residentie op Oranjewoud. In
1742 at men hier de eerste aardappelen, die overigens reeds
in 1736 door Jhr. Vegelin te Joure voor het eerst in IsTederland
verbouwd werden. Ten derde male werd Oranjewoud de
residentie eener prinses-weduwe en wel na het overlijden van
Prins Willem IV. Prinses Anna verbleef hier tot haar over-
lijden in 1758. In 1777 vertoefde prins Willem Y voor 't laatst
in Oranjewoud, daarna hield er een rentmeester zijn verblijf
en in 1795 stond het verlaten. Men begon reeds in 1803 met
den verkoop der trekkassen en een jaar later werd het kasteel
gesloopt, tot ten slotte in 1813 de bosschen in particulier bezit
overgingen.
Nog heden vindt men er een heerenhuis, dat den naam
Oranjewoud draagt en aan het oude lustverblijf der Friesche
stadhouders herinnert.
Het Loo dankt zijn ontstaan, evenals zoo menig ander
prinselijk lusthuis, aan de wildrijke bosschen, die men hier
eertijds vond. Het oude Hof te Loo was een riddergoed van
het geslacht Bentinck, wisselde daarna dikwijls van bezitter
tot de laatste eigenaar Johan van Dornick het in 1656 aan de
DE TriNKUNST IN HOLLAND 105
Staten verkocht, die het met een gedeelte der Soerensche
bosschen voor den zesjarigen Prins Willem bestemden. Het
onde slot dateert vermoedelijk uit de 14^ eeuw en is later
verbouwd. Prins Willem III liet in 1686 een nieuw gebouw
optrekken volgens plannen van den Franschen bouwmeester
Carot. Het plan voor den tuin is ontworpen door den architect
Jacob Roman en door dezen met Jaques Marot , in Barok-stijl
aangelegd. D. de Marets was eerste intentant -generaal van
Z. M.'s gebouwen en tuinen.
De lijfarts van den Prins, Dr. W^. Harris, heeft ons den tuin
nauwkeurig beschreven in een werk in 1699 te Londen uit-
gegeven. T>eze oude tuin bleef behoudens enkele verande-
ringen tot in de 18^ eeuw bestaan.
In 1687 werd de eerste hovenier tegen een huur van 400 gulden
aangesteld en in 1698 had hij reeds 12 knechts onder zich.
Over de boulegrien-, gras- en grindwerken was Jan Frecy
opzichter. Verder was er een fonténier tevens timmerman,
een vischopzichter, een fisandier, een opzichter over de
volière "én" een over de reigerie.
Marot heeft in den tuin van Het Loo een meesterwerk
geschapen en met betrekkelijk eenvoudige middelen alles
bereikt , wat destijds voor een vorstelijken tuin vereischt
werd.
Behalve door strenge compositie, imponeert de aanleg
vooral door zijn eenvoud en doelmatigheid. Zonder de kunst-
middelen van Ie Xótre's tuinen, zijn vele hooge heiningen en
compartimenten, is betzeKde eiïect bereikt, in één woord,
't is een vorstelijke tuin uit één stuk gegoten.
Staan we recht vóór het kasteel, dan vinden we rechts den
Koninginnetuin. Deze bestaat uit twee gedeelten, het eene met
drie kleine parterres, waarin bloemen en veel kuip- of oranje-
planten, het andere met hooge heiningen, prachtige loofgangen,
vijf fonteinen, een grot en een volière. Links van het kasteel
lag de Koningstuin met een parterre met fontein en een groote
grasvlakte, de klosbaan, voor spel en sport. Dit gedeelte van
den aanleg blijkt, wanneer we letten op de overeenstemming
tusschen het paleisgedeelte en den daarbijgelegen tuin, geheel
in den geest van den modernen tuin aangelegd.
De verdere tuin w^as gesplitst in een -beneden- en een boven-
tuin ; eerstgenoemde vertoonde door een wandelterras het
groote, in vier binnen en vier buitengedeelten gesplitste
parterre. In dit gedeelte lagen verscheidene fonteinen en
DB TUISKUNST IN HOLLASO
DE TUINKUNST IN HOLLAND 107
fraaie beeldwerken, o. a. ook de caseaden van Galathea en
^NTarcissus. Verder vond men er naast een rijkdom van bloemen
ook veel Taxus-pyramiden. De btdtenparterres wareo gras-
vlakten met een monument in het midden. De beneden-
tuin was van den boventuin gescheiden door een bijna 6 M.
breede gracht, waarachter een dubbele rij hooge eiken en ver-
volgens nog een smallere gracht volgde. Het middelpunt
van den boventuin met zijn 12 parterres werd gevormd door
een achthoekig bassin van 100 M. omvang. De hoofdstraat
van de daarin geplaatste fontein was 13 M. hoog. Voorts
vond men er nog een tweede fontein, enkele watervallen en
verscheidene marmeren beelden. Deze tuin werd door een
rijk met fresco's beschilderde galerij afgesloten, die slechts
plaats liet voor het uitzicht langs het hoofdperspeetief op het
zoogenaamde amphitheater. Daarachter, rechts en links
tusschen de groote heiningen, lagen de keukentuinen. Het
groote perspectief liep dus over het hoofdparterre, het kanaal
en den boventuin, dan tusschen de twee galerijarmen langs een
breede laan, begeleid door hooge iepenheiningen en vond zijn
point de vue in een hooge pyramide, verscheidene kilo-
meters ver afgelegen. De hoofdas werd telkens onderbroken
door fonteineii en watervallen.
Westelijk van dezen hoofdtuin lag, door lanen en grachten
afgescheiden, een tweede tuin met den grooten doolhof,
daarnaast lag de valk en tuin met valkenhuizen, fonteinen, enz.
Dan volgden bosschages, kweekerijen, bouwland en het
Koninginneboschje op den achtergrond. Westelijk van den
bovertuin lag het oude Loo.
Het zou ons te ver voeren de vijvers, enz. nauwkeurig te
beschrijven. Het hier vermelde is voldoende voor het goed
begrijpen der bijgevoegde illustratie.
In 1795 kwamen de Franschen in het bezit van paleis en
tuin en begonnen hier even als elders een stelselmatige ver-
woesting. Stukken van eenige waarde werden naar Frankrijk
vervoerd en verder alles, tot de standbeelden, ja zelfs de boomen
toe, verzilverd.
Koning Lodewijk o^apoleon liet in 1806 door den bouw-
meester Tibault het paleis in orde brengen en den tuin in
Engelschen stijl aanleggen.
Koning Willem I heeft daarna vooral de ruime vijvers laten
graven en ook anderszins menige verbetering aangebracht.
Doch vooral koning Willem III liet het park zeer verfraaien,
108 DE TriNKUNSt IN HOIXAND
er werden verscheidene nieuwe wegen aangelegd en boven-
dien veel conifeeren aangeplant.
Het park is omstreeks 4Ó0 H.A. groot en geheel door raster-?
werk omgeven. Aan den ouden, regelmatigen tuin herinnerd
haast niets meer, als men tenminste de beide steenen vazen
op den stoep van het paleis, enkele busten zonder kunstwaarde
en sommige oude boomen uitzondert. Onder de laatste zijn
vooral vermeldenswaard de oude eiken van de oprijlaan,
waaronder er zijn van 3 M. omvang.
Behalve door de belangrijke plantenschatten, door koning
Willem 111 verzameld, werd het park ook nog versierd door
het bekende marmeren beeld van Lacombé, Zijne Majesteit
aangeboden door Nederlands vrouwen ter dankbare herinne-
ring aan 's Konings menschlievend optreden bij den vreese-
lijken watersnood, die in 1861 de Betuwe teisterde. Het
Paviljoen of wel Chinecschc tempel was een geliefkoosde
verblijfplaats van den eersten Koning. Deze liet naast de oude
grootendeels uitgedroogde sprengen, die reeds vóór 1700
gegraven waren, in 1820 een aantal nieuwe uitgraven ; zij
moesten het benoodigde water voor de talrijke vijvers aan-,
voeren. Onder deze vermelden we den hoogen en vooral grooten
vijver, die 4 H.A. oppervlakte heeft en zijn w^ater loost in het
Apeldoornsche kanaal.
Van de talrijke interessante gebouwtjes noemen we den
geheel van dennenstammen vervaardigde Willemskoepel,
de Louisetempel, genoemd naar koningin Louise van Zweden,
een open koepel, „Bijlandts rust" genaamd. Verder vermelden
we nog den rozentuin ,,de Rozenberg" en de belangrijke
kweekerij. Het huis van den chef-bloemist staat op de
plaats van de oude boerderij van prinses Marianne, in 1888
afgebroken.
Ten slotte zij nog gewezen op de schoone oranjeboomen,
terwijl we de vele schilderachtige gedeelten en de ruime
terreinen voor sport en spel stilzwijgend voorbijgaan. In
1904 werd op last van H. M. de gracht om het oude Loo
in den vroegeren toestand hersteld. Het Loo is de zomer-
residentie onzer geëerbiedigde Koningin.
Kniidberg, oudtijds Cruytberghe, ook wel Prinsenbosch
genoemd, is gelegen nabij Velzen ; Prins Willem III bezat
hier een jachtslot met 14 kamers. Een belanrijke tuin w^as
hier niet, of althans de bestaande aanleg werd spoedig na den
(j
DB TUINKUNRT IN IIOI,LAÏJD 109
dood van prins Willem III verwaarloosd. Alzoo behoeven
we bij deze bezitting van het Oranjehuis niet langer stiJ te
staan. De tegenwoordige zeer mooie particuliere bezitting
met fraaien tuin is aangelegd toen van de oude tuinen niets
meer bestond.
Soesidiji. In 1674 kocht prins WillemJIII'een stuk grond
onder Baarn van den Amsterdamschen patriciër De Graeff,
om hier in het later Soestdijk genaamde landgoed „eene
Lustplaetse ende Wildbane op t« regten". In hetzelfde jaar
droegen de Staten van Utrecht aan den Prins de heerlijkbeden
Soestdijk.
Soest, Baam en Eemnes op. Door verderen aankoop nog
voortdurend vergroot, was de bezitting in 1680 reeds 174
morgen groot.
Spoedig ven'ees hier nu een lusthuis met tuin. Een juist
denkbeeld omtrent dezen aanleg verkrijgen we uit B. Stuyven-
bergh's plattegronden: de in 1095 Verschenen „Vues de Soest-
dijk".
Een breode toegang voerde naar het kasteel, rechts lag
de boBchwachterswoning, links een hertenkamp. Door een
poort kwam men op een ruim voorplein, aan weerszijden door
do stallen geflankeerd. Aan de rechter- en linkerzijde van
het kasteel lagen brcede grachten en achter het kasteel, door -
110 DE TUINKUNST IN HOLLAND
schutting en la.nen omgeven, een grasperk met parterrever-
sierselen. Links en rechts van het paleis bevonden zich de
groote parterres te midden van vruchtboomen en oranje-
planten. In 't centrum der vier parterre-gedeelten verhief zich
telkens een hoog standbeeld. Achter het parterre links lag de
moestuin, daarnaast een vijver voor de watervogels, de
volière genoemd. Hierachter rechts bevond zich de ruime wild-
baan, terwijl alle onderdeden door breede lanen omgeven waren.
Zoo vormde dit domein een mooi geheel in rustigen en een-
voudigen Eenaissance-stijl.
Later werd Soestdijk douarie der Prinses-Weduwe, Maria
Louisa, die waarschijnlijk door den hovenier Knoop verande-
ringen in den tuin liet aanbrengen. In 1758 werd het domein
vergroot door aankoop van de Eult.
Tijdens de omwenteling had ook Soestdijk veel te lijden.
In 1795 werd het staatsdomein, later verhuurd en als^
logement gebruikt. Koning Lodewijk, die spoedig in het bezit
van Soestdijk kwam, vertoefde hier gaarne, hij liet hier een
groote diergaarde bijeenbrengen, die later naar Amsterdam
overgebracht werd.
Xa het herstel van ons Vorstenhuis werd in 1816 Soestdijk
door de Kegeering als huldeblijk geschonken aan Prins Willem
van Oranje, den held van Quatre-Bras, eenmaal Koning
geworden, verbleef ook hij gaarne en dikwijls op Soestdijk.
De koning liet door De Greef het slot verbouwen en
droeg aan Zocher de verandering der tuinen op. Dit was
dringend noodig, daar de vreemde overheerschers ook hier
overvloedige sporen van vernieling achtergelaten hadden^
vooral veel oude boomen waren gekapt.
Daarna werd Soestdijk het verblijf van koningin Anna
Paulowna en in 1856 van Prins Hendrik, die veel verfraaiingen
in het park liet aanbrengen, o. a. een aantal mooie fonteinen.
Ook koning Willem III liet menig gedeelte belangrijk wijzigen,
zoo liet hij op de plaats van het hertenkamp het Koningin-
Emma-park aanleggen. Xa 's Konings overlijden werd het
paleis de zomerverblijfplaats van koningin Emma.
De tuin vertoont nog menig overblijfsel van den ouden
aanleg, inzender de rechte alleeën. Overigens is de aanleg
van Zocher een goed werk in landschapstijl, schoon is vooral
de groote vijver achter het paleis met zijn vriendelijke omgeving^
zeer doelmatig de groote grasvlakte van het parterre. Ben
hoofdsieraad van het park zijn de talrijke schoone, oude boomen^
DE TUINKUNST IN HOLLAND 111
Ook ontbreken niet een aantal vriendelijke gebouwtjes, waar-
van vooral de boerderij van prinses Sophie en het Wilhelmina-
cbfiletje vernioldensw aard zijn.
Zorgvliet Eaadpensionaris Jacob Cats was ^^n groot
liefhebber van het buitenleven en de vrije natuur, w^at ook
overduidelijk blijkt uit de letterkundige nalatenschap van
den in Holland eeuwenlang zoo populairen ,, Vader Cats".
In 1643 kocht hij in 't noorden van Den Haag een groote
uitgestrektheid land en duinen, later nog door aankoop van
omliggende landerijen tot een flink buiten afgerond.
Kegen jaar daarna liet hij een heerenhuis bouwden en bestierde
den aanleg van het park, daarbij met raad gesteund door
zijn talrijke kunstvrienden ; ook prins Frederik Hendrik bezocht
herhaaldelijk het buiten Zorgvliet.
Cats liet de zandgronden uitstekend verbeteren, groote
vischvijvers werden gegraven, een grot, rijkelijk met horens
en schelpen versierd, werd tot vogelkooi ingericht. Ook de
zoogenaamde ,,bedriegertjes" ontbraken niet, terwijl een
hooge heuvel, later de Pamas geheeten, voor uitzichtplaats
diende.
Bloemen en zeldzame heesters waren in menigte geplant,
waarvan vele afkomstig uit den botanischen tuin te Leiden;
ook liet hij zijn tuinman een vruchtentuin aanleggen. De
tuin is aangelegd in Eenaissance-stijl, doch vertoont reeds
toevoegselen, aan de overgangsperiode ontleend. De orga-
nische samenhang is slechts gebrekkig te noemen en het
parterre vertoont allerminst de strenge compositie van het
Barok. Ook de kleine hortus conclusus is zuiver Eenaissance.
Het labyrinth, de vexierwaters en de slakkenheuvel her-
inneren aan een vroeger tijdperk, toen de in verval geraakte
Italiaansche Eenaissance via Frankrijk in Holland ingevoerd
was.
Na den dood des Dichters in 1660 kwam de bezitting aan
zijn tweede dochter Elizabeth Musch en zeven jaar later
werd het verkocht aan Hans Willem van Bentinck, den trouwen
vriend van prins Willem III. De bezitting, vier oude morgen
groot, bracht toen 21,000 gulden op.
Bentinck vergrootte en verfraaide het park en wel zooveel
mogelijk in Barok -stijl, de bijgevoegde plattegrond dateert
uit dit tijdperk.
Do eigenaardige ligging van het huis maakte den aanleg
112 DE TUIKKXNST O HOLLAND
in zuiveren Earok-stijl haast onmogelijk. Een prachtige
oranjerie werd gebouwd, die het hoofdperapectief met een
halven cirkel afgloot.
Bij het wijzigen van den bestaanden aanleg en het ont-
werpen van nieuwe gedeelten bediende de graat zich bij voor-
Zorgvliet.
keur van het advies van zijn bereisden vriend en kenner
der tuinkunst, Johan Jlaurits van Nassau, den stichter van
het Monritshuis. Deze schijnt een beminnaar van natuur-
tafpreelen geweest te zijn, een voorlooper dus van de ijver-
aars van den land schapstijl ; zoo gaf hij b.v. in overweging
het beekje, dat Zorgvliet doorkruiste, in zijn natunrlüke
kronkelingen te laten loopen en door breede wegen aan weers-
BE TIJINKUNST IN HOLLAND 113
zijden te begeleiden. Op een plan kan men nagaan, dat hier-
aan ook eenigszins gevolg gegeven is. Met lang echter
zou de heerschappij van den Barok-stijl in Zorgvliet duren,
want 's graven zoon, Willem Bentinck, was een der eersten
in Holland, (reeds vóór 1730), die veranderingen in den geest
van den landschapstijl ondernam.
In de plaats der parterres schiep hij een landschap-
pelijk tafereel, dit geschiedde slechts 14 jaar na den aan-
leg van Popes Twickenham in den tijd, dat in Holland de
Kococo-stijl in grooton bloei stond en zich nog langen tijd
handhaafde !
In 1774 ging Zorgvliet over aan Willems kleinzoon, Willem
Gustaaf Bentinck, hoofdschout van Den Haag ; deze
stelde Zorgvliet voor vreemdelingenbezoek open, waardoor
het algemeen bekend werd. Hij angliseerde behoudens enkele
typische gedeelten den tuin geheel. Het gebouw, nog het oude
woonhuis van Vader Cats, verviel, daar het niet bewoond en
evenmin onderhouden werd en in de daaropvolgende onrustige
tijden kwam de bezitting publiek in verkoop, om later, in
1837, het eigendom te worden van den Prins van Oranje, den
lateren koning Willem II.
De nu vorstelijke bezitting werd spoedig belangrijk uit-
gebreid door bijvoeging der landgoederen Buitenrust, Kra-
nenburg en Eustenburg, het park werd verfraaid en op de
plaats der oude oranjerie kwam een hertenkamp. IS^a den
dood des Konings interesseerde koningin Anna Paulowna zich
zeer voor het buiten^ terwijl het na haar overlijden aan haar
schoonzoon, den Groothertog van Waimar kwam. Het oude
woonhuis werd nu gerestaureerd en tot woning van den
intendant bestemd. Van den ouden aanleg waren behalve
eenige tuin vazen nog overgebleven de uitzichtsheuvel, nu
Catsheuvel geheeten, en een andere hoogte, eertijds het
middelpunt van den doolhof ; verder herinnert nog menig
thans in 't wild groeiend plantje aan den zorgzamen ver-
i^amelaar Cats.
Het domein was allengs tot een oppervlakte van 600 H.A.
aangegroeid. Sinds 1875 werden achtereenvolgens ver-
schillende gedeelten verkocht, tot ten slotte de nog resteerende
230 H.A., waaronder 90 H.A. park, eigendom werden van den
heer Goedkoop voor ongeveer 51/2 millioen gulden. Dit was
het einde der overoude bezitting. Het werd in perceelen
verdeeld en op een der deelen verrijst nu het in 1913 ingewijde
ScHAUM, Geschied^ Tw'nk. 3
114 DE TUINKTJNST IN HOLLAND
Vredespaleis met een door een Engelschen tuinarchitect
H. Mawson aangelegden tuin.
Ontegenzeggelijk was Zorgvliet een der merkwaardigste
tuinen van Holland, vooral ook om het feit, dat alle stijlsoorten
er achtereenvolgens in toegepast zijn. Voorzeker kunnen
slechts weinige tuinen op zulk een interessante historie wijzen
en zal het dan ook menig liefhebber der oude tuinkunst spijten^
dat ook deze getuige van Hollands gloriedagen is verdwenen.
Het kasteel Ktiilcnbtirg behoorde tot 1555 aan het geslacht
van dien naam. Xa herhaaldelijk van bezitter gewisseld te
zijn, kwam het door aankoop aan de Staten van het kwartier
Nijmegen, die het in 1748 aan prins Willem IV aanboden.
Het bleef tot 1795 in het bezit van het vorstelijk Huis.
Het oude kasteel was, volgens een afbeelding uit de 17® eeuw^
een fraai gebouw, door breede grachten omgeven ; een brug
leidde naar een ruim voorplein, waarop een parterre in Ee-
naissance -stijl volgde, bestaande uit vier gedeelten zonder
ouderlingen samenhang. Tusschen twee parterres lag een
loof -galerij, verder volgde een door schuttingen omgeven
boomgaard. Naast het parterre, door een smalle gracht afge-
scheiden, lag de kruyt- en bloemhoff, benevens de kaatsbaan.
Deze oude tuin is lang reeds verdwenen, waarschijnlijk
in 1672. Het kasteel was in 1735 reeds gedeeltelijk en werd
in 1812 geheel gesloopt.
Te Wüleiiistad werd om^streeks 1623 een eenvoudig jacht-
verblijf zonder tuin gebouwd. Bevenveerd, dat in 1732 aan
Graaf Nassau la Lecq kwam, had insgelijks geen tuin.
Montfort, sinds 1647 in het bezit van Frederik Hendrik^
later van Pruisen, kwam in 1769 aan Prins Willem V.
Breedevoort was een kasteel zonder tuin.
Verder vermelden we nog de tuinen der vorstelijke paleizen
in Den Haag, zooals in het Voorhout. De paleizen van wijlen
prins Frederik, prins Hendrik, prins Alexander enz. hadden
geen tuinen van historisch belang. Aan den Kneuterdijk
liet koning Willem I in 1832 een paleis bouwen en tot residentie
van den Kroonprins inrichten, het park w^erd volgens den
toenmaals heerschenden smaak door Zocher aangelegd ;^
men vond er een interessante oranjerie, onder toezicht staande
van den Gentschen bloemist Charles, verder een grooten vijver,
boomgaarden, warmoezerijen enz.
De eerste tuin met den vijver, Knks met een kersenboomgaard ^
DE TUINKUNST IN HOLLAND 115
rechts met een volière, was door een muur afgesloten, waar-
tegen de kassen gebouwd waren. Een tweede daaropvolgende
tuin was hoofdzakelijk voor vruchten- en groenteteelt bestemd.
Daarop volgde aan de overzijde van den hoogen wal het
Willemspark, in landschapstijl aangelegd en later ook voor
het publiek toegankelijk gesteld. In 1882 werd het geheele
terrein door de stad aangekocht en wordt thans door de ge-
bouwen der Park-, Oranje- en Amaliastraat ingenomen. liet
voormalige Willemspark is nu Plein 1813.
Tot de jongste bezittingen van ons Vorstenhuis behoort
het domein het Huls de Paamc, het bekende onder Wassenaar
gelegen eigendom van prins Frederik der Nederlanden. Het
bestaat uit verschillende landgoederen, de Paauw, Backers-
hagen, Groot Haesebroek, Eikenhorst, Raaphorst en Ter Horst,
te zamen meer dan 600 H.A. groot en hoofdzakelijk door parken
en bosch ingenomen.
De Paauw ligt in een der schoonste landouwen van Zuid-
Holland, reeds de oude Graven hadden hier een jachtslot,
naar men wil op de plaats der bekende uitspanning het Huis
den Deyl.
Het oude Huis de Paauw werd door Mr. van Eaephorst,
Minister van Waterstaat, onder koning Lodewijk gebouwd.
Ook werd er een tuin omheen aangelegd, reeds destijds be-
hoorden Raephorst en Ter Horst tot de Paauw. Deze geheele
bezitting werd in 1838 door prins Frederik aangekocht (een
gede(4te reeds in j826 door koning Willem I).
De Prins liet het slot belangrijk vergrooten en door den
toenmaals beroemden Paetzold, een leerling van vorst Pückler
]\ruskau, het park in landschapstijl aanleggen.
Dit park is rijk aan prachtboomen in verscheidene soorten,
en de vijver achter het kasteel biedt een vriendelijk tafereel.
Voor dien tijd betrekkelijk nieuw waren regelmatige gedeelten,
als de Prinsessetuin, een door een terras omsloten bloementuin
met sierlijken koepel en kleinen tempel. In gelijken geest
zijn ook aongelegd het Victoriavak en de Rozentuin, eveneens
met een koepel en een marmeren beeld in het midden.
Backershagen, in 1810 aangekocht, maakt met de Paauw
een aaneengesloten geheel uit, hier is de grond meer heuvel-
achtig. Het heerenhuis, langen tijd de verblijfplaats van de
Weduwe van Prins Hendrik, is, even als het slot De Paauw,
van den straatAveg zichtbaar.
8*
116 ' DE TUINKUNST IN HOLLAND
E aaphorst, een oude heerlijkheid, bezat reeds vroeger een
mooien tuin. Luitenant-Generaal Cadogan, die de bezitting
in 1712 kocht, had het buiten zeer laten verfraaien. Van den
ouden, regelmatigen aanleg is bijna niets meer te onderscheiden,
slechts eenige rechte lanen en breede grachten herinneren er
aan, terwijl ook het slot zelf is verdwenen en door een een-
voudig gebouw vervangen. Bezienswaardig in dit gedeelte is de
groote vijver, dien prins Frederik liet graven en een hoog gelegen
koepel, vanwaar men een ruim vergezicht kan genieten.
Het park Ter Horst met zijn sierlijk jachtslot heeft in zijn
sterrenbosch, rechte lanen, waterpartijen, hooge heim'ngen
en palmranden, herinneringen aan een vroegeren, rechtlijnigen
aanleg.
Eikenhorst ging in 1845 in 't bezit van den Prins over ; op de
plaats van het oude heerenhuis staat de boerderij van het Hof.
Op het in 1854 aangekochte Groot Haesobroek ligt het
hertenkamp, de omgeving is boschachtig gehouden en aan
hot einde van de wildbaan staat naast het jagershuis de volière
vooral met jonge fasanten bevolkt. Ook in dit park vinden
we overblijfselen van een vroegeren rechtlijnigen aanleg,
o. a. het sterrenbosch met een steenen beeld in 't midden.
Hoewel het hoofdzakelijk een dorre opsomming van datums
en feiten w^as, die we in de laatste bladzijden gaven, toch
herinneren' zij ons aan een schoon tijdperk onzer geschiedenis
en aan het roemrijk verleden van ons geliefd Vorstenhuis,
dat altijd een groote belangstelling én een warm hart toonde
te bezitten voor de schoone tuinkunst, dat door Zijn vorstelijk
voorbeeld aan adel en volk een heilzamen naijver deed ontstaan,
waaraan Holland voor een belangrijk deel zijn roem op tuin-
bouwkundig gebied dankte.
Voor den tuinliefhebber loont het ruimschoots de moeite
nader en dieper kennis te maken met de hoogst interessante ge-
schiedenis der tuinen van ons Oranjehuis. Van Breda tot De
Paauw bieden ze ons genot en leering.
Veel ligt nog verborgen in de schatkamers der archieven,
bijzonderheden, tegelijk onze belangstelling overwaard en tot
onze kennisvermeerdering en smaakontwikkeling uitnemend
geschikt, Hggen daar nog als in het stof begraven.
Mogen ze spoedig door bekwame hand aan 't licht gebracht
worden, dan zullen we in het bezit zijn van een geschiedenis,
van vorstelijke tuinen, zooals geen tweede Vorstenhuis in
Europa die kan toonen.
DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 117
VIII. DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND.
Men heeft reeds een menigte oorzaken opgespoord, om den
overgang van den arehitectonischen naar den landschapstijl
te verklaren en al mogen üu ook al verschillende factoren
daartoe het hunne hebben bijgedragen, toch meenen we dat
het zwaartepunt moet gezocht worden in den ,, geestelijken
ommekeer", die geleidelijk de gansche maatschappij door-
werkte. In de 18^ eeuw moesten de grondbeginselen der
Middeleeuwen, waarop tot nog toe de staat en de samenleving-
gebaseerd waren, allengs plaats maken voor een geheel nieuwe
beschouwing, voor geheel veranderde inzichten omtrent kerk,
staat, wetenschap en kunst. Deze nieuwe zienswijze, die
ontegenzeggelijk de revolutie heeft voorbereid, ging van
Engeland uit, om zich verder over alle beschaafde landen
te verspreiden. Het was ook hier, als reeds dikwijls in de
geschiedenis valt op te merken, een nieuwe letterkunde, die de
draagster en de verspreidster der nieuwere denkbeelden was.
Zij was het, die een macht wist te scheppen, tegen de willekeur
van den staat opgewassen, al was de strijd moeielijk en lang-
durig. Het volk nam aan deze, ten laatste een revolutionnair
karakter dragende beweging, aanvankelijk geen deel ; het
waren slechts geleerden en dichters, die den strijd begonnen en
levendig wisten te houden.
Zoo was het b.v. Locke, die tegenover de Middeleeuwsche
denkwijze een nieuw wijsgeerig stelsel plaatste. Verder
noemen we Bolingbroke, die op de Fransche letterkunde
sterken invloed uitoefende ; den dichter Pope, die in sier-
lijke taal en op zachte tonen den invloed der genoemden
118 DE LANDSCHArSTlJL IN ENGELAND
versterkte, den humorist 8wift, die de dwaasheden zijner
tegenstanders met scherpe taal geesekie. stylisten als Addison,
wiens pennevruchten op den smaak zijner tijdgenooten van
grooten invloed waren. Door deze en vele anderen werd het
maatschappelijk verkeer van geheel Europa levendiger ; een
nieuwe beschaving, andere begrippen en inzichten op haast
elk gebied werden langzamerhand gemeengoed van alle rangen
en standen, waartoe voorzeker de vele tijd- en vlugschriften,
die in de mode kwamen, krachtig medewerkten.
De vorstelijke hoven, die vroeger, inzonder in Frankrijk,
op gebied van beschaving, kunst, wetenschap en mode toon-
aangevend waren, hielden zich buiten of stonden tegenover
deze beweging, die, rustig doorwerkend, alles hervormde.
Dat ook de tuinkunst den invloed dezer nieuwe ontwikkeling
niet ontging, spreekt haast van zelf ; waar alles van den
uiterlijken dwang bevrijd werd, moest ook in den tuin de
vrijheid gevierd woorden.
De leiding over de tuinkunst werd aan de architectuur
ontnomen en overgedragen aan de schilderkunst, die volgens
destijds heerschende theorieën altijd het tegenovergestelde
van de architectuur doen moest.
De kunsttuin, die vooral bij de kleinere tuinen in den
Eococo-tijd niet voldeed, wilde men herscheppen in een
tuin, die niets dan natuur ademde. Men verviel dus van het
eene uiterste in het andere, van den streng gedisciplineerden
kunsttuin tot een geïdealiseerd landschap, waaromtrent de be-
grippen echter nog vaag en weinig omlijnd waren. Men
kon den geest der Eomantiek, die den Kococo-tuin eigen
was, niet geheel en al verloochenen en hield dien, zeer ten
nadeele der tuinkunst, onbewust in eere.
In tegenstelling met andere schrijvers over de geschiedenis
der tuinkunst wil ik beproeven, de twee richtingen, die meer
dan een eeuw naast elkaar den tuinstijl beheerschten, nl.
de landschap pelijhe en de romantisch e, afzonderlijk te behan-
delen, de eerste staande onder den invloed der schilderkunst,
de tweede op philosophisch -poëtische basis rustende. TTet is
weliswaar tot aan het optreden van Kepton bijna onmogelijk,
dit streng door te voeren, wegens de verwarring der begrippen
in dien tijd, doch ik meen vrijwel voor beide de lijn aangegeven
te hebben, door de volgende reeksen : voor den landschapstuin
Kent, Brown, Repton, Pückler Muskau en voor den roman-
tischen stijl Chambers, Girardin, Price, Hirschfeld. —
J)E LANDSCIIAPSTIJL IN ENGELAXÜ 119
Ilct zal voorzeker niemand verwonderen dat de verkon-
^iifiers der nieuwe theorieën, die zoo vaak en zoo veel schreven
over het wonen in en het dweepen met de vrije natuur, ook
trachtten hun ideeën in praktijk te brengen. De dichters
Addison (1672—1719) en Pope (1688—1744) hebben elk een
tnin volgens hun smaak aangelegd en wel de laatste in 1716
te TwinkenhamT Deze tuinen zijn eigenlijk niets anders dan
<'en schilderEtchtige wildernis zonder harmonie en compoBitie.
De landschapscliilder William Kent (Hi85 — 1748) ging een
stap verder en stelde eenige regelen op voor het aanleggen
van een landschapstuin. Volgens Kent moest de tuin een stuk
natuur zijn, dat met de omgeving harmonieerde.
In plaats van met muren, omgaf hij den tuin door grachten,
Oud Engelscho landschapatuin.
die het uitzicht niet belemmerden, de gebogen lijn behcerschte
het terrein, groepenonilijning, wegen en waterpartijen, ver-
gezichten van uit het woonhuis bleven rJs in den architectuur-
tuin behouden en het Engelschc landschap werd zoo getrouw
mogelijk in»het klein gecopieerd. Verder liet hij het aan de
tuinarchiteeten over om volgens de regelen der schilderkunst
sehoone tafereelen te scheppen. Dat hij echter ook den geest
van zijn tijd huldigde, bewijzen de talrijke grotten, tempels en
ileraelijke, waarmee hij den tuin meende te verfraaien.
Volgens zijn orders werden nitgevoeid de tuinen te Carleten-
120 DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND
house, Clarmont en Eousham, zijn belangrijkste werk is^
echter de aanleg te Stowe, toebehoorend aan Lord Cobham.
Hier was als tuinman werkzaam een zekere Brown, die Kent's
leerlin^r werd in de nieuwe tuinkunst. Het eerste werk
Tan Brown was in 1750 het graven van een grootén vijver
in den tuin van den hertog van Grafton in Wakefield-Lodge,
hierdoor werd hij zoo beroemd, dat hij spoedig de meest
gezochte tuinarchitect van Engeland was en in Koninklijken
dienst opgenomen werd. Brown bezat heel weinig talent
voor teekenen en schilderen, hij was vooral een practicus^
vandaar dat al zijn tuinen naar hetzelfde plan met weinige
variaties bewerkt zijn.
Een zijner hoofdwerken is de verandering van den tuin van
Marlborough te Blenheim.
De leerlingen van Brown bezaten minder talent dan hun
meester, zoodat de landschapstuin schijnbaar geheel door
de romantiek beheerscht werd. Aan dien overgangstijd
hebben wij het te danken, dat vele oud-Engelsche tuinen
behouden zijn gebleven. De tuinen van Brown vertoonen
in den regel slechts een groot tafereel, dat uit het huis te
overzien is, een breeden weg in willekeurig gebogen lijnen,
begeleid door weinig schaduw gevende boom- en heestergroepen,
begrensde dit tafereel, hier en daar, veelal tegen den muur,
vond men rustbanken en paviljoens. Een zoodanige tuin
bood, zooals men ligt begrijpen zal, te weinig afwisseling,
zoodat het alras noodzakelijk bleek een stap verder te gaan.
Shenstone, die overigens meer in romantische richting
werkzaam was, gaf eenige betere regels. Hij splitste het
geheel in een tuin om het huis, die met meer zorg bewerkt
werd en in een park. Whately schreef over betere groepen-
beplanting en liet ook de groote boomen meer tot hun recht
komen ; verder toonde hij een juist begrip te hebben omtrent
het aanleggen van groote waterpartijen.
De tuin om het huis werd allengs regelmatiger van aan-
leg in tegenstelling met dien der romantiek, de ruime ver-
gezichten uit dezen tuin werden beperkt en naar het park
verplaatst.
Gilpin waarschuwt tegen het plaatsen van de in den Eo-
mantischen tuin in verschillende vormen voorkomende bouw-
werken, moedigt tot natuurstudie aan en verwerpt het aan-
leggen van regelmatige bloembedden in het park, daar
deze volgens zijn meening alleen in den tuin om het huis
DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 121
tot hun recht komen. Het was echter aan Kepton (1732 — 1818)
voorbehouden voor den landschapstuin de regelen te geven,
die in hoofdzaak tot in onzen tijd juist bleken. Repton's
verdienste bestaat vooral daarin, dat hij het park niet alleen
BchHderachtig, maar ook doelmatig wiide Ingericht zien.
Het park moest volgens hem „een stuk natuur" zyn, tot
genoegen en gemak van den bezitter. Voor den loop en de
inrichting der wegen, lanen en paden gaf hij over 't algemeen
de beste regelen ; zoo moest«n b.v. de bochten der wegen door
hindernissen gemotiveerd zijn, enz.
\'an nog grooter belang was het, dat hii de gedeelten om
het huis, vooral den bloementuin, geheel regelmatig inrichtte en
zoodoende eenige concessie aan de architectuur deed, hierdoor
verkreeg men een geleidelijken overgang van 't huis naar den
tuin ; dit door een sierlijk hek afgescheiden gedeelte noemde
men voortaan „Pleasureground ", Hij verrijkte het met den
rozentuin, den botanischen tuin en den wintertuin, den laatsten
onmiddellijk naast het huis. Vijvers en beekjes behooren
volgens hem in het laagste gedeelte van den tuin thuis, uit-
gezonderd in bergachtig landschap. De heestergroepen eom-
DE LANDSOHAPSTIJL IN ENGELAND 123
bineert hij in tegenstelling met eenige zijner opvolgers als
b.v. Sckell, zeer eenvoudig uit weinige species. Zoo had hij
op elk gebied de juiste wegen aangewezen, die evenwel minder
in zijn vaderland dan wel op het vasteland van Europa be-
wandeld werden, vooral in Duitschland en Frankrijk, waar
Girardin nuttige wenken betreffende den landschapstijl gaf.
De eerste tuinen in Duitschland in dezen stijl waren het park
te Harbke bij Helmstedt en te Schwolbern in Westphalen, die
reeds voor Kepton (1750) aangelegd werden.
Sckell, intendant der Koninklijke tuinen te Mlinchen,
schreef in 1818 een werk over tiunaanleg, dat van grooten
invloed is gebleken, ondanks het feit dat hij zeef eigenaardige
inzichten omtrent boomengroepeering verdedigt en zijn
ideeën niet van schematische eenzijdigheid vrijgepleit kunnen
worden. Zoo bracht hij liefst boomen en heesters, wier blad-
vorm het meest op elkaar gelijkt, in een groep bijeen, verder
plantte hij weinig groot, maar gewoonlijk zeer klein plantsoen
aan, zoodat het ons niet verwonderen moet, dat de door hem
aangelegde tuinen een weinig afgewerkten, zonderlingen indruk
maakten. Hoewel hij vier jaar lang den tuinstijl in Engeland
bestudeerd had, helde hij sterk naar de romantiek over,
terwijl hij anderzijds ook weer concessies deed aan den regel-
matigen stijl, zoo was hij een vriend van lange, breede,
rechte lanen. Sckell's hoofdverdienste m, dat hij aan den
landschapstijl op het continent een groote vlucht gaf ; de
tuinen door hem aangelegd golden voor modellen, die ijverig
bestudeerd en nagebootst werden. Van zijn hoofdwerken
noemen we het landschappelijk gedeelte in Schwetzingen,
Schönthal bij Aschaffenburg, veranderingen in de Favorite
in Mainz, den Engelschen tuin te Mlinchen en in Nymphen-
burg, nabij genoemde stad, bovendien heeft hij een reeks
andere belangrijke tuinen ontworpen en aangelegd.
Een juisten blik voor de schoonheden ' der natuur en de
inrichting van den landschapstuin bezat vorst Pückler Muskau
(1822 — 1871), die inderdaad een meester op het gebied der
tuinkunst mag genoemd worden en die zelf het plan voor zijn
tuinen te Muskan en later te Branitz ontwierp. Deze vorst wist
met kunstenaarsoog het landschap naar de regelen der schoon-
heid te vormen en was tevens een uitnemend kenner der natuur;
uit en in haar schiep hij zijn tafereelen, die hij met weten-
schappelijken ernst bestudeerde. Het best kwam dit uit bij
zijn beplantingen, hij berekende het effect der boomen
DE LANDSCHAPSTUL IN ENGELAND
DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 125
nauwkeurif? vooruit en wist van hun individualiteit meesterlijk
gebruik te maken. Het hoofdmotief, waarop hij zijn ontwerpen
bouwde, was de Duitsche vlakte met haar weiden, beekjes en
boomgroepen. Minder gelukkig w^as hij in het rangschikken
der bloemgedeelten : bloemen waren voor hem slechts middelen
ter decoratie. Overigens zijn Muskan en Branitz uitnemende
studiemodellen voor hen, die zich een juist beeld van een goed
doordachten landschapstuin willen vormen. Het zou ons
te ver voeren nader op de genoemde scheppingen in te gaan.
Een tijdgenoot van dezen vorst-tuinkunstenaar was de
tuinarchitect P. J. Lenné, directeur der Koninklijke tuinen
te Potsdam, waar hij de verschillende parken om de stad
veranderde, verfraaide en tot een harmonisch geheel ver-
eenigde, wat bij de heterogene bestanddeelen uit verschillende
tijdperken stammend een niet te onderschatten werk was.
Als grondig kenner der Eenaissance-tuinen verzuimde hij
niet de schoone vormen dier periode ter rechter plaats aan te
wenden ; verder behandelde hij het oudtijds in Franschen
Earok-stijl aangelegde gedeelte met piëteit en wist het met
het overige zóó te vereenigen, dat naast harmonie ook een rijke
verscheidenheid heerschte.
Lenné's leerling was de latere directeur der stadstuinen
van Berlijn G. Meyer, die alle tot nu toe geldende regels en
ideeën op het gebied der tuinkunst met zijn eigen gedachten
hieromtrent in een boek verzamelde, dit in 1862 door hem
uitgegeven boek der schoone tuinkunst werd het standaard-
werk voor de tuinaanleggers der volgende jaren. .
Van de tuinen, die hij heeft aangelegd, verdienen vermelding
de Marly-tuin te Potsdam, het Frederikspark en het Treptower-
park te Berlijn en de Flora te Keulen.
Met Meyer bereikten de nieuwere ideeën op tuinkunstgebied
haar hoogte- en tevens haar eindpunt. De landschapstijl vond
in 't werk van dezen meester zijn voltooiing. Zijn leerlingen
copieerden de door hem gegeven voorbeelden met meer of
minder kennis, maakten hier en daar variatie's in de details
en brachten den landschapstijl ten slotte ook in den kleinen
huistuin over, een fout, die zich spoedig daardoor wreekte,
dat men aan den geheelen stijl den oorlog verklaarde en in
onzen tijd aan den architectuurtuin den voorkeur ging geven.
Uit dit hoofdstuk is ons gebleken dat Duitschland gedurende
geruimen tijd de leiding had in de tuinkunst. Duitschlands
tuinarchiteeten werden naar andere landen geroepen en
DE LANDSCHAPSTUL IN ENGELAND
DE LANDSCHAPSTIJL IX ENGELAND 127
Bchit'pi'n ilaar landschapstuinen in den geest van Piiekler
en 3 lever.
Ook op kerkhoven werd de landsehapstijl toegepast.
De eerste belanjirijke aanleg in dien geest was het beroemde
Centraalkerkhof te Hamburg in 1880, door W. Cordes aan-
gelegd, waarvan alleen de aanleg een millioen gulden kostte.
Dit kerkhof werd een voorbeeld voor een groote reeks van
parkachtige kerkhoven, in ons^and b,v, dat te Enschedé, aan-
gelegd door den tuinarehitect H. H. van Zouteveen.
Zoo was men dan, uitgaande van het beginsel een scliilder-
achtig tafereel te scheppen, geëindigd met een reeks schoone,
van de natuur afgekeken tafereelen tot een groot geheel samen
te voegen, waarbij aan de rechte lijn de noodige concessie"»
gedaan werden.
" De tuinkunst is in den abstracten zin van het woord geen
kunst, want de tuinaanlegger kan niets blijvends scheppen,
immers de natuur neemt hem liet werk uit de hand en verandert
het naar eigen wetten.
De tuinkunst kan dus blijkbaar slechts in verbinding met een
andere kunst tot haar volle recht komen. Deze was bij den
landschap stijl de schilderkunst. Zoo verschillend nu als de
producten zijn van een Poussin en een P>ök]in, zoo vertoont ook
„BatterHDapatk te London'*
128 DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND
de landschapstijl in zijn ontwikkeling verscheidenheid van
vormen bij eenheid van wezen.
De landschapstuin heeft in al haar ontwikkelingsstadiën
aan de hem gestelde eischen voldaan, hij was immers het pro-
duct van zijn tijd, een nieuwe tijd heeft echter ook nieuwe
eischen. Men heeft beproefd een compromis te sluiten tus-
schen den landschaps- en den formalen tuin, doch men kon
tot geen bevredigende oplossing komen. liet komende ge-
slacht schijnt met den landschapstuin afgedaan te hebben ;
de tijd zal leeren, in hoeverre het gelijk heeft.
Wij, die zoovele schoone voorbeelden van dezen stijl tegelijk
ook met hun fouten hebben leeren kennen, wij, die eenmaal
tot zijn verdedigers a tout prix behoorden, ook wij blijken
kinderen des tijds te zijn : aarzelend laten we de oude, lief-
geworden ideeën los, luisteren en werken naar nieuwe lessen
en streven nieuwe idealen na.
Vale schilderkunst, salve architectura !
DE TUINEN DER ROMANTEEK 129
IX. DE TUINEN DER ROMANTIEK.
Gaat men van de veronderstelling uit, dat de tuinkunst
door andere kunsten beïnvloed wordt, dan volgt voor ons
hieruit, dat men de tuinkunst telkens moet behandelen in ver-
band met de kunst, die haar wetten aan den tuinarchitect gaf.
We hebben gezien, dat de Eenaissance aanvankelijk geome-
trisch werkte, spoedig kwam de tuinkunst geheel onder de
heerschappij van de architectuur, daarna eischte de tijdgeest
andere vormen en schonk het verbond met de schilderkunst
ons den landschapstijl. Met deze laatste periode liep geheel
parallel een andere hoofdrichting der tuinkunst, nl. de philo-
sophisch-wetenschappelijke of de poëtisch-aesthetische, die
wij onder de voor beide kenmerkenden naam : de Romantiek
willen samenvatten.
Wat wilde de Eomantiek 1 Had men in den tijd van den
Barok-stijl de klassieke vormen als model voor oogen, de
mannen, die deze richting bestreden, verachtten den vorm als
ideaal, dit moest men zoeken in de vrije, de wilde natuur.
Tusschen deze twee uitersten trachtte de Romantische
richting den gulden middelweg te bewandelen. Zij wilde zich
uit den weinig bevredigenden werkelijken toestand in een
schoon verleden droomen. Elk mocht dit doen op een wijze,
die hem het doelmatigst voorkwam.
Verkondigde de Philosophie dier dagen de volste persoonlijke
vrijheid op ieder gebied, het logisch gevolg daarvan was, dat
niet dè,t voor scrhoon werd gehouden, wat blijkens onder-
Tinding en algemeen geldende wetten werkelijk op dat eervolle
praedicaat aanspraak mocht maken, maar slechts dat, wat
ScHAUM, Oeachied Tuink. 9
130 DE TUINEN DER ROMANTIEK
ieder voor zich voor schoon hield. Kunst was een zuiver
persoonlijke kwestie van smaak geworden.
Om de tuinkunst onder dat juk te buigen, had de Eomantiek
hulp noodig en deze werd door de Poëzie welwillend verschafte
Men droomde van oude, gelukkige tijden en trachtte die in
het tegenwoordige te realiseeren. Langzamerhand nam de
Eomantische richting in de tuinkunst vastere vormen aan en
mocht ze niet slechts als een modegril, maar als een wezenlijk
ernstig doordacht systeem aangemerkt worden.
Het genot in de schoonheden der natuur hangt nauw samen
met de oppositie tegen allen uiterlijken dwang. Dit moet
men vooral bedenken in de tijden vóór de groote Fransche
Eevolutie en dit zal ons ook den tegenstand verklaren, dien
de minste architectonische neiging ondervond.
In dit hoofdstuk over de Eomantiek wenschen we ook
tevens samen te vatten de tuinen der volken en richtingen^
ook in de oudheid, die onder de heerschappij der Eomantiek
stonden of staan, en dan dienen in de allereerste en voor-
naamste plaats vermeld de tuinen der Chineezen, de aan-
hangers van den Eomantisch-aesthetischen-biologischen tuin.
't Is voorzeker een eigenaardige combinatie, doch het vervolg
van dit hoofdstuk zal ons duidelijk doen zien, dat de tuinkunst
der Zonen van het Hemelsche Eijk beslist uit dit drieërlei
oogpunt te beschouwen is.
Uit de overoude tijden der Chineesche historie ontbreken
ons de gegevens, waaruit we met voldoende zekerheid iets^
omtrent hun tuinen kunnen leeren kennen, ze schijnen een
tijdlang vrij regelmatig en pas in lateren tijd in landschap-
pelijken stijl aangelegd te zijn. Het is waarschijnlijk, dat
hiertoe Perzische en wellicht ook Indische invloeden hebben
meegewerkt, in ieder geval vormde zich ten slotte de eigen-
aardige Eomantische, voor China bijzonder typische stijl.
Verschillende Chineesche keizers verloren hun troon, omdat
het volk de groote kosten voor den aanleg en het onderhoud
der keizerlijke tuinen niet kon dragen. Dit zal ons niet ver-
wonderen, als we vernemen dat een der oude keizers 300C^
verschillende heester- en boomsoorten in zijn tuin had ; of nog
sterker, dat keizer Uti (197 vóór Christus) voor het aanleggen
van zijn tuin, die een omtrek van 50 uren gaans had, niet
minder dan 30,000 slaven in dienst had. Dergelijke tuinen
moesten nu eenmaal volgens de destijds heerschende ideeën
evenredig zijn met den omvang van het rijk en als het ware
DB ÏUIMEN DER ROMANTIEK 131
een iimseiim zijn van alles, wat cultuur en vegetatie in het
keizerlijk gebied voortbracht.
Ook uit de tuinen der latere keizers, die ten deele nog be-
houden zijn gebleven, blijkt dat de Chineezen wel groote plan-
tenliefhebbers zijn, doch dat ze overigens een bepaald zonder-
lingen smaak hebben.
AI het materiaal, noodig voor den Eomantiachen tuin, was
hier voorradig : pittoreske tafereeien, rotsen, bergen, beken,
meertjes met eilanden, tempels, paviljoens van de meest
phantastische vormen, enz. Zooals bet vroeger was, is het
tot op heden daar nog, slechts met dit onderscheid, dat het
romantische tot het groteske in miniatuur gestegen is.
Nu weten we, dat ook Kenaisaance en Barok niet geheel vrij
van romantische elementen waren en dat dit nog in hooger
mate bij den nienweren lanrtschapstijl het geval was. Het
kan ons dus niet verwonderen, dat, zoodra men met den
Chineeschen stijl beter bekend werd, alle idealisten en poëeten
den ouden stijl verlieten en zich met vuur en ijver op de studie
van den Chineeschen stijl wierpen.
Hoewel reeds vroeger enkelen over Chineesche tuinen ge-
schreven hadden, toch was Chambers, architect van den
Engelschen koning, de man, wien de eer toekomt, de tuin-
132 DE TUINEN DER ROMANTIEK
kunst van China voor ons werelddeel genietbaar gemaakt
te hebben.
In zijn boek „Designs of Chinese buildings" (1757) gaf hij
onder meer beschrijvingen van Chineesche tuinen. Hij. was
autoriteit, want hij was zelf in China geweest, maar toch mag
men veilig aannemen, dat hij de Chineesche tuinen sterk
geïdialiseerd en volgens zijn eigen principe eenigszins omge-
construeerd heeft. Het succes van zijn eerste werk deed hem
besluiten in 1772 een nog uitvoeriger beschrijving in 't licht
te geven onder den titel: „Dissertation on oriental Gardening".
De lessen, die hij door de Chineezen aan de Europeanen laat
geven, zijn in 't kort de volgende : Het geheele terrein worde
in verschillende afdeelingen verdeeld ; sterk kronkelende
wegen, tusschen bosschages door slingerend, brengen den
wandelaar bij de diverse tafereelen, die óf lachend, óf vreese-
lijk, óf tooverachtig zijn. Voor het scheppen dezer tooneelen
was groote handigheid noodig.
De centra, waaromheen men de onderscheidene gedeelten
groepeert, zijn ruïnes, watervallen, rotsen, spelonken, tempels,
enz. Hoofdvereischte is, zorg te dragen, dat de sterkst
contrasteerende tafereelen naast elkaar geplaatst worden,
om zoodoende het grootst mogelijke effect te bereiken.
Streng wordt, en wel in tegenstelling met den werkelijk-
Chineeschen stijl, alle regelmaat vermeden. Het planten-
materiaal werd in de bontste mengeling gebruikt, doch
hiervan kwam men spoedig terug en bracht de beplan-
ting in overeenstemming met het domineerende gebouw. Om
de beoogde verrassingen te bereiken nam men ook gaarne
zijn toevlucht tot bedriegelijke perspectieven. Wegen en
paden waren gewoonlijk met grind bedekt, doch mochten
zoo weinig mogelijk parallel met de graskanten loopen ;
soms verloren zich de paden in de grasvlakten. Alle lijnen,
die paden of vijvers vormden, noemde men natuurlijnen,
zonder een bepaalde definitie van dit woord te kunnen geven.
Een menigte kunstwerken werden over den ganschen tuin
verspreid, tempels en pagoden versierden de heuvels, het zou
ons evenwel te ver voeren, op dit alles nader in te gaan.
Chambers had zijn doel, voor de Eomantische richting een
eigen systeem te scheppen, volkomen bereikt. De dweperij
met den Chineeschen stijl werd algemeen, slechts weinigen
bleven den landschapstijl getrouw. Oude tuinen werden
verwoest, tallooze nieuwe verrezen in alle beschaafde landen.
DE TUINEN DER ROMANTIEK
Er kwam al langer hoe meer vastheid in de voor dezen stijl
geldende wetten, vooral ook nadat de geleerden de zaak
van den philosophischen kant bekeken hadden. De man,
Godeelte uit oud-romantiacheii tuin.
die hierbij spoedig op den voorgrond trad, was C. C. L. Ilirsch-
feld, professor in de Philosophie te Kiel, die van 177ft — 1785
het bekende werk „die Theorie der Gartenkunst" schreef.
In dit boek " protesteert hij in de eerste plaats tegen alle
willekeurige overdrijvingen en phantasieën en tracht vervol-
gens de verschillende ideeën, die hem doelmatig voorkomen,
scherper en juister te omlijnen.
Hij schryft : „in den Engeisehen smaak wordt het natuur-
lijke even goed overdreven als in den Franachen stijl het kunst-
volle". De nieuwe richting, door den schrijver in zijn werk
nader omschreven, is de wetenschappelijk -poëtische, waarbij
de tuinkunst dus de schilderkunst loslaat en een nieuw-
verbond sluit, n.l. met de poëzie.
De hoofdregels, die hij voor de Komantische richting van
den natuurstijl aangeeft, komen in 't kort op 't volgende neer :
Elke tuinarchitect moet uit de natuur dki materiaal verzame-
len, dat het sterkst op de verbeeldingskracht werkt, om daarna
door juiste rangschikking die werking te versterken. Verder
worde het effect verhoogd door het materiaal, dat de kunst
134 DE TUINEN DER ROMANTIEK
biedt, met het overige tot een goed gelieel te vereenigen.
Hierdoor wordt bereikt, dat de verschillende elkaar afwisselende
tafereelen geleidelijk en harmonisch in elkaar overgaan.
[N'aar gelang het gezichtspunt, vanwaar wordt uitgegaan,
verdeelt hij de tuinen in verschillende soorten. Zoo b.v. naar
het klimaat ; naar den grondgesteldheid in berg-, dal- en
boschtuinen ; naar hun karakter in aangename, melancholieke,
romantische en verheven tuinen ; naar het jaargetijde of de
wisseling van den dag in voorjaars-, zomer-, herfst- en winter-
tuinen, ochtend-, middag- en avondtuinen ; voorts naar den
rang of stand van den bezitter in tuinen voor vorsten, hoogen
adel, burgerlijke en landelijke tuinen ; ten slotte volgens het
gebruik in volks-, academie-, klooster-, hospitaaltuinen,
kerkhoven, enz. Deze schematische rangschikking laat in
zijn nadere verklaring altijd aan de Poëzie den hoofdinvloed.
Een voorbeeld ter illustratie.
Over bloemen schrijft hij : „door het versmelten harer
kleuren toonen zij ons het zoete, fijne, vriendelijke en ver-
kwikkende en verwekken in ons gemoed het liefelijke, dat de
ziel met welbehagen streelt en ons met zoo'n tooverachtig
genoegen en wellust aandoet, dat de taal hiervoor te zwak is".
Met deze poëtische ontboezeming, die de taal der Eomantiek
kenschetst, nemen we afscheid van Tlirschfeld, om eens na
te gaan, welken invloed zijn werk op de tuinkunst dier dagen
gehad heeft.
En dan bemerken we al heel spoedig, dat het hiervoor
vermelde boek het standaardwerk werd voor* het volgende
geslacht, ja, dat de inwerking der daarin vervatte ideeën tot
zelfs een eeuw achtereen waarneembaar is.
Wij zullen zien, hoe de volgelingen der Eomantiek het
beoogde doel poogden te bereiken.
Overal, in Engeland, Frankrijk en Duitschland begon men
in der haast heuvels op te werpen. Natuurlijk niet hoog,
doch op den top moest voldoende ruimte zijn voor een Chi-
neesche tent of kiosk. Steenen werden aangevoerd en rots-
partijen gevormd, of een beek in een waterval herschapen.
Het liefst bouwde men spelonken, waarin den bezoeker de
overblijfselen van moord en doodslag aangrijnsden. Elk
waterplasje werd tot vijver verheven, waarin nooit, hoe klein
ook, een eiland mocht ontbreken. Hoe meer variatie, hoe
liever. Verrassingen zonder tal werden bedacht, gebouwtjes
in alle denkbare stijlsoorten geplaatst, waaromheen dan
DE TL'INEN DEE JtOlIAXTIEK 135
<?eii passende beplanting aangebracht werd. Grieksche tem-
pels, pyramiden en obelisken, de voor China en de Ooatersehe
landen karakteristieke gebouwtjeB verrezen naast rotsholen
en kluizenaarshutten en verder tempels voor alle denkbare
godheden der mythologie. I>eze gebouwen en gebouwtjes
waren dooi^aans heel licht geconstrueerd, daar zij aleehta voor
decoratie bestemd waren en ten doel hadden, een bepaalde
stemming te wekken.
Tempelruïnen uit het park van Monceau.
Langzamerhand verdwenen de Chineesche gebouwtjes en
de architectuur der Gothiek nam hun plaats in. Nu werden
in zonder de ruïnen een geliefkoosde decoratie. Van den
grootsehen Bteenen bouwval tot het nauwlijks een mans-
hooge houten kasteeltje vonden een passende plaats in het
park, waar zy niet zoozeer tot taak hadden door hun statigheid
indruk te maken als wel het karakter der tafereelen te ver-
sterken ; men streefde naar treffende, ja het gemoed schok-
kende voorstellingen.
De wandelaar, die zulk een tuin beschouwde, moest, behalve
poëtisch gevoel, vooral ook sterke zenuwen bezitten met
't oog op de contra ateerende afwisseling van scènes, welke hij
achtereenvolgens te aanschouwen en te genieten kreeg.
Hier genoegen en blijdschap, daar rust ea vrede, ginds
136 DE TUINEN DER ROMANTIEK
bewondering of schrik, elders liefelijke melancholie of heroïeke
kracht, al deze gevoelens volgden elkaar bij 't doorwandelen
van zulk een tuin in snel tempo op.
Voorts ontbraken zelden standbeelden en vooral graftomben,
urnen en andere symbolen van dood en onsterfelijkheid.
Maar, vragen we ons nu af, welke teeder-besnaarde ziel was
in staat, zelfs met den besten wil ter wereld, om telkens beurte-
lings te lachen of te treuren, naar gelang de snel wisselende
omgeving zulks eischte ?
En bovendien — hoe te begrijpen en te verstaan, welke
gemoedsstemming het landschap eischte of wenschte op te
wekken ?
Daar men dit — en terecht — gevoelde, zocht men een
hulpmiddel en vond dit in opschriften op banken, monumenten,
tafels en boomen. Edoch, nu koos men voor op- en inschriften
bij voorkeur Latijnsche, aan de Komeinsche klassieken ont-
leende verzen ! Wee dus den armen wandelaar, die geen
Latijn verstond.
In Engeland was een der bekendste tuinen in dit genre
de „Stove gardens", eenmaal door Kent aangelegd.
In Duitschland vermelden we Wörlitz bij Dessau en het
door Göthe aangelegde park te Weimar.
In Frankrijk zijn vooral vermeldenswaard Monceau en
Ermenonville, waar J. J. Eousseau bij zijn vriend Marquis
de Gerardin woonde en later op een der eilanden van dit park
begraven werd. Laatstgenoemd park was eertijds op een
moerassigen grond aangelegd en rijk versierd, toen het later
naar Kousseau's wenken herschapen werd in een tuin, geheel
volgens de beschrijving van het bekende werk des schrijvers
„Heloise". Men vond er dus de wildernis Van Arkadië, den
tempel der philosophie, den toren van Gabriele, enz. Lang
heeft deze tuin zijn roem als uitnemend doordacht en afgewerkt
gehandhaafd, daartoe heeft voorzeker ook veel bijgedragen
de graftombe van Eousseau, waarheen duizenden ter bedevaart
gingen.
Een andere interessante tuin was die te Hohenheim bij
Stuttgart, door Hertog Karl aangelegd.
Hier was alles naar een historisch-philosophisch leidende
gedachte ingericht. De grondidee, waarnaar het geheele plan
zich ontwikkelde was : een landelijke kolonie, tegen de bouw-
vallen eener Eomeinsche stad aangebouwd, te scheppen.
Dit verklaart ons, dat men er eenerzijds een menigte ruïnen,
DE TUINEN DEB ROMANTIEK
aquaducten, cata-
comben, heidens che
begraafplaatsen met
de pyramide van Ges-
tiue en tempela van
Sybille enz. vond,
naast anderzijds
een Zwitsersch huis,
een melkbuis, een
herberg, boerderij,
herderahutten etc.
Den overgang tus-
sehen de twee tijd-
perken vormden Go-
thische bouwwer-
ken, eremitage8 en
dergelijke.
Zeer langzaam
slechts is het aan de Graftombe naar Hii^hfold.
reactie, die natuur-
lyk niet uitblijven kon, gelukt, de Romantische richting haren
invloed te ontnemen en niet dan stap voor stap wonnen de gezon-
dere ideeën van den landschapstijl meer veld. Zoolang trouwens
138 DE TUINEN DER ROMANTIEK
poëtische naturen op de tuinkunst invloed willen uitoefenen of
teer-besnaarde zielen den tuinarchitect met raad en daad
willen ter zijde staan, zoolang zal men alle kans beloopen min
of meer in het Eomantische vaarwater verzeild te raken.
De Eomantische richting is en blijft nu eenmaal een gevaarlijke
klip voor elke strenge kunstontwikkeling, ook op het gebied
der tuinkunst. Onze hedendaagsche moderne stijl, die nog
met jeugdige kracht het oude vernietigt, om met vaste hand
naar andere princiepe weer op te bouwen^ zal te zijner tijd den
invloed der oude Eomantiek ondervinden.
Geheel in den geest der Eomantiek werkt ook de in onze
dagen nog telkens schuchter aankloppende zoogenaamde
„nieuwe aesthetische tuinstijl", die wezenlijk niets anders is
dan de hiervoor weergegeven ideeën van Chambers en Hirsch-
feld, uitgezonderd de verschillende gebouwtjes. Deze ins-
gelijks met een poëtisch waas overdekte nieuwe, overoude
stijl, biedt voor den kenner van het Eomantische tijdvak zoo
weinig nieuws, dat we hem kalm een vreedzaam einde kunnen
gunnen. Hij is ontstaan uit de overtuiging, dat de landschap-
stijl zich overleefd had en is feitelijk reeds bezweken in de
stormen,^ die den landschapstijl bedreigden. Slechts in
tijden van rust en vrede dreigt gevaar door de vriendschaps-
betuigingen der Poëzie aan het adres der tuinkunst.
Yan meer beteekenis is of was de op de meest volhardende
wijze door den vroegeren docent aan de Dahlemer Eijkstuin-
bouwschool, W. Lange, verdedigde „biologische tuinstijl", een
op combinatie van natuurwetenschap en poëzie gegrondveste
richting, die hij in zijn „Gartengestaltung der Neuzeit" heeft
omschreven.
Door de onderzoekingen van A. von Humboldt zijn we nader
met de plantengeografie en -biologie bekend geworden. Wij weten
nu, dat sommige plantengeslachten gemeenschappelijk bij elkaar
leven, waardoor zich zekere groepen, zoogenaamde „planten-
gemeenschappen" laten vormen ; zoo onderscheiden we b.v.
de flora van 't dennenbosch, die der bergen, der duinen, enz.
Lange wil nu den tuin met dergelijke groepen bevolken.
Ten einde eentonigheid te vermijden wil hij ook exotische
planten opnemen, wat hij noemt den aesthetischen en formalen
indruk van het landschap verhoogen. Om nog grootere afwis-
seling te bekomen zet hij in de groepen de volgens zijn meening
het best in de lijst van elke formatie passende hutjes en huisjes.
Xu zou dit alles nog beslist onvoldoende zijn, om hierop een
DË TUINFN DER ROMANTIEK 139
nieuwe ideale richting in de tuinkunst te scheppen, daarom
roept h\j physionomisch-aesthetische ideeën te hulp. Is nn
een dergelijke tuin afgewerkt, dan hebben wij aJs beschouwers
aan de volgende eischen te voldoen : we moeten den tuin met
't oog van een kunstenaar beschouwen, de details wetenschap-
pelijk begrijpen en ten slotte met de individuen, die aan 't land-
schap z'n karakter geven, de planten dus, meeleven en ons in
hun levensomstandigheden verdiepen.
Een aanhanger dezer richting liet me eens een naar deze
regelen afgewerkten biologischen stadstuin van grooten omvang
zien. Op mijn vraag, of de goede burgers der stad nu ook de
bedoeling konden vatten, bleek me, dat alles netjes in een
gids omschreven was, waardoor elke bezoeker in de gelegenheid
gesteld werd, iets van dit geniale derailleeren op 't gebied der
tuinkunst te begrijpen.
Dergelijke tuinen worden door hun voorstanders ook wel
„natuurtuin" genoemd.
Het behoort nu eenmaal tot de onmogelijkheden, de botaniek
als uitgangspunt en basisvoorden tuinaanleg te gebruiken. Alle
mogelijke sehoone omschrijvingen en poëtische gedachten kun-
nen ons hier niets helpen, een zoodanige richting is ten eenen-
male, in volle tegenspraak met elke gezonde kunstopvatting.
140 AMERIKA RN JAPAV
X. AMERIKA EN JAPAN.
In een kort hoofdstuk wensch ik de aandacht te vestigen
op twee volken, wier invloed zich ook op Europa's tuinkunst
niet onbelangrijk heeft doen gelden.
Natuurlijk ligt het niet in de bedoeling over de historische
ontwikkeling van Amerika's tuinen te spreken, veeleer wensch
ik hier te wijzen op de vooral belangrijke „parkpolitiek" der
Vereenigde Staten, welk stelsel ook in de cultuurstaten van
Europa ernstig de aandacht getrokken heeft.
De bijna fabelachtige aangroei der groote steden en de even
snel toenemende bloei der industrie hebben zich jaren lang
in geheel eenzijdige richting ontwikkeld. Al vrij spoedig stond
men in I^Toord-Amerika, waar deze groei gewoonweg met alle
berekeningen spot, voor het moeielijk probleem : Wat moet
een stadsbestuur doen, om aan de rechtmatige eischen der
bevolking betreffende gezondheid en lichamelijk welzijn
tegemoet te komen ?
Ongetwijfeld opende zich hier voor den tuinarchitect een
arbeidsveld van groote beteekenis, de inderdaad zware taak
om het weinige natuurschoon en natuurgenot, dat uit den aard
der zaak een volkrijke handels- of industriestad bieden kè,n,
zoo practisch en aesthetisch mogelijk te verdeden en te rang-
schikken. Daarbij legt ook de hygiënische zijde van het
vraagstuk heel wat gewicht in de schaal.
In Amerika nu heeft men 't belangrijke van dit vraagstuk
het eerst ingezien en aan de oplossing daarvan met veel talent-
en groote energie gearbeid.
Ontwikkelden zich in Europa, eenige steden in industrie-
AMERIKA EN JAPAN 141
centra uitgezonderd, de steden sleehts in den loop der eeuwen
tot wereldsteden, in Amerika ia dit anders. Daar zyn alle
voomanie st«den nog betrekkelyk jong en in korten t^jd door
ongelooflük snelle uitbreiding tot wereldsteden aangegroeid.
Houden we deze omstandigheid in 't oog, dan begrijpen we
ook, dat het mogelijk was, al vrij spoedig bij belangrijke
toename van de bevolking eener plaats, een plan te ontwerpen,
waarnaar het bestaande gedeelte gewyzigd en de nieuwe wijken
aangelegd moesten worden, en kon dan ook bij dit ontwerp
aan de parkpolitiek van het begin af een zij 't ook beseheiden
plaats worden ingeruimd.
Zoo ontwierp b.v, William Penn in 1682 het plan voor
Philadelphia, l'Enfant op 't einde der 19* eeuw dat voor
Washington. Groote steden hadden, even als in Engeland
een stadspark, doeh verder ging men toen nog niet.
Gedeelte van het Centraal park te New-York.
Te New-York b.v. lag in het hart der stad het ;U0 H.A,
groote Centraalpark. De ontwerper van dit park is Fred.
Law. Olmsted, een der bekendste tuinareliitecten van Amerika
en leerling van den eveneens bekenden Downing. Ook het
aan schoone natuurtafereelen zoo rijke Frankhn-park te Boston
is zijn werk.
Oimsteds ideaal bleven altijd de parken der Engelsche groote
steden, maar hij ging nog een stap verder en liet in het
park groote grasvlakten vrij voor spel en sportterrein.
De- meest begaafde van Oimsteds leertingen was Charles
Elliot, die op den door zyn leermeester ingeslagen weg voort-
142 AMERIKA EN JAPAN
ging en met Olmsted Jr. de schepper der Amerikaansche
Parkpolitiek moet genoemd worden.
Hij vereenigde de verschillende parken van Boston door
avenue's tot één harmonisch geheel. Zijn ideaal was, al
deze parken, avenue's, squares, speelplaatsen, enz., tot een
over de geheele stad en haar naaste omgeving zoo gelijkmatig
mogelijk verdeeld parksysteem te herscheppen.
Zijn grootste werk is het in 1812 ontworpen plan voor de
stad Boston en omliggende kleinere steden, dit omvat een
oppervlakte van niet minder dan 400 K.M^. Hij wist de
betrokken autoriteiten en invloedrijke mannen zóó voor dit
plan te interesseeren, dat binnen 20 jaar -j- 35 millioen dollar
door de parkcommissies besteed werd voor de uitvoering van
zijn grootsch ontwerp.
Andere groote steden als St. Louis, Baltimore, Philadelphia,
volgden weldra het voorbeeld van Boston en ten slotte werd
ook voor Chicago een volledig parksysteem ontworpen.
Dit verëischt een eenigszins nadere bespreking, ag-ngezien
het wel het meest doordachte plan is, een plan, dat ge-
heel voldoet aan de meest mogelijke, ook sociale eischeUy
die redelijkerwijze gesteld mogen worden. Men kan gerust
zeggen, en wel om het bij uitstek practische en doelmatige^
dat geheel dit plan tot in zijn kleinste onderdeden be-
heerscht, dat het een geheel nieuwen vorm vertoont en als
een belangrijke schrede voorwaarts in de goede richting moet
aangemerkt worden.
In 1899 werd de eerste groote parkcommissie in het leven
geroepen, die tot taak had de reeds bestaande parken der
stad door toevoeging van nieuwe tot een aaneensluitend geheel
te hervormen. Tevens was haar streven, een zoo groot mogelijk
aantal practische speel- en sportplaatsen te scheppen, natuur-
lijk zooveel mogelijk door de geheele stad verspreid ; in den
loop van een ^j^ental jaren werd alleen voor dit doel 10 millioen
dollar besteed. Men telt dan ook in Chicago niet minder dan
een 60-tal van deze ontspannings terreinen van gemiddeld
4 H.A. groot en deze speelplaatsen zijn in één woord ideaal.
Men vindt op dié door schaduwrijk geboomte omgeven gras-
vlakten terreinen, bestemd voor voetbal, lawntennis, korfbal ;
deze gedeelten worden 's winters in ijsbanen herschapen ; ver-
der treft men er plaatsen aan voor gy mnastische oefeningen voor
ouderen, jongeren en kinderen, rijkelijk van de benoodigde
toestellen voorzien. Ook zijn er gedeelten, bestemd voor
AMERIKA EN JAPAN
144 AMERIKA EN JAPAN
liet vrije spel der kinderen, waar tevens een ondiep waterbassin
gelegenheid tot baden biedt; een speeltuin met schommels,
wippen en tal van vermakelijkheden ontbreekt geenszins,
evenmin als een door banken omgeven zandterrein voor
de kleintjes. Het prachtige en luxe ingerichte sociteits-
gebouw en de eenvoudige melkkiosk geven gelegenheid zich
tegen matigen prijs alle gewenschte ververschingen en ver-
snaperingen te verschaffen. \Bij regenachtig weer bieden de
onderscheidene zalen van het reusachtig hoofdgebouw over-
vloedige ontspanning ; hier vindt men naast gymnastiek-
lokaal en zalen voor feesten en voordrachten, ook een leeszaal
en een bibliotheek, het groote restaurant zorgt voor inwen-
dige, badinrichtingen voor uitwendige verversching.
Deze speelplaatsen zijn nooit ledig, maar trekken altijd
door honderden liefhebbers en bij feesten of als er tentoon-
stellingen georganiseerd zijn, maken duizenden van deze
schoone gelegenheid gebruik. Bijzonder vermeldenswaard is
ook het groote waterpark aan het Michiganmeer, waar men op
de meest doelmatige en minst kostbare wijze een prachtige
gelegenheid voor watersport wist te scheppen.
Gymnastiekzalen en sportterreinen staan onder toezicht
van instructeurs, die tijdens de zomermaanden tevens de
noodige lessen geven. Een eigen politiecorps handhaaft de
orde. Bijzonder talrijk zijn de badgelegenheden, buiten en
in badhuizen j zwemcostuum, zeep, etc. wordt gratis ver-
strekt. Voor 't eigen electrisch bedrijf, verwarming, in één
woord, voor al het benoodigde zorgt eenig en alleen de park-
commissie.
Behalve deze openbare speelplaatsen zijn er natuurlijk ook
verscheidene uitgestrekte parken, waarin monumentale bronnen
en andere kunstwerken staan, waar musea en kassen met
zeldzame planten vrij toegankelijk zijn. Hier vinden dus
zoowel lichaam als geest van den eenvoudigen burger ont-
spanning en verfrissching.
Werpen we nu een blik op het vasteland van Europa, dan
valt al spoedig te bespeuren, dat het Amerikaansche voorbeeld
niet geheel zonder uitwerking gebleven is, al moeten we
ronduit verklaren, dat de vooruitgang zich nog binnen beschei-
den grenzen beweegt. In elk geval heeft men leeren inzien,
dat het gebiedend noodzakelijk is, aan dit vraagstuk, ook
van sociale zijde van groote beteekenis, de noodige aandacht
te schenken, zoodat men dan ook bij het ontwerpen van
AMERIKA EN JAPAK
ScHAUM, Gtichieil. Tuink.
14(5 AMERIKA EN JAPAN
toekomstplannen voor den uitbouw der groote steden aan het
parksysteem eenige plaats inruimt. Aangezien dit werk
veelal echter aan architecten toevertrouwd wordt, die betref-
fende dit speciale onderdeel het advies van den tuinarchitect
meenen te kunnen ontberen, is het resultaat doorgaans niet
juist schitterend te noemen. Dit bewijst ons o. a. een der
grootste Duitsche steden, waar een heir van architecten
ondanks groote offers niet in staat bleek een doelmatig stads-
park volgens moderne eischen te scheppen en waar men ten
slotte genoodzaakt was het werk aan de handen van een
bekwaam tuinarchitect toe te vertrouwen.
Doorgaans kan men zich nog maar heel moeielijk van
het oude stelsel losmaken en houdt men te veel vast aan
de idee, dat een park in de allereerste plaats mooi zijn moet
en verschillende aantrekkelijkheden dient te bevatten, zooals
de tegenwoordig veel in zwang zijnde bijzondere gedeelten
voor rozen, rhododendrons, vaste planten, enz., kortweg,
een park moet iets praesteeren en representeeren.
Maar de groote vraag, die bij dit alles geheel over 't hoofd
gezien wordt, is deze : eischt het volk, eischen de bezoekers
dit alles ? Immers neen. De wandelaar zoekt in het park
gelegenheid voor zijn dagelijksche wandeling, de liefhebbers
van sport zoeken er diverse terreinen, geschikt voor hun
ontspanning, de jeugd ruimte voor vrije beweging en spel.
Voor dit doel houde men groote grasvlakten open, bij doel-
matige behandeling zal het gras minder lijden dan men wellicht
veronderstelt.
Wordt dit alles bij den aanleg van een park zoo goed moge-
lijk ingericht en ten slotte ook de schoonheid niet geheel
uit 't oog verloren, dan zal men komen tot een practischen
en goeden aanleg.
Doch niet alleen de millioenen steden, neen, iedere stad, die
groeit dient, met 't oog op de gestadige uitbreiding van heden
en in de toekomst, aan een goed doordachte parkpolitiek
de volle aandacht te - schenken. Uitstel van deze zaak
schept tal van moeielijkheden, als de steeds stijgende waarde
van den grond, het toenemende gebrek aan geschikte en doel-
matige terreinen, terwijl ieder jaar uitstel de kans geringer
maakt, dat men een harmonisch aaneensluitend geheel, een
goed doordacht en doeltreffend parksysteem zal verkrijgen.
Snel besluiten en doortastend handelen is hier dus de zaak.
Wellicht zal menig lezer opmerken, dat 't hier, in een
AMERIKA EN JAPAN 147
historische schets, niet de plaats is een dergelijk vraagstuk te
bespreken. Ik wensch hierbij echter met vollen nadruk te
verklaren, dat het Amerikaansche parksysteem in de geschie-
denis der tuinkunst een historisch feit van groote beteekenis is.
't Geldt hier toch de oplossing van een zuiver sociale kwestie,
voor iederen burger van groot belang. Na langdurige worste-
ling tot helderheid gekomen, gaat dit nieuwe systeem een
schoone toekomst tegemoet en wordt den tuinarchitect
hierdoor in deze richting een ruim veld voor goed en nuttig
werk geopend. Al ontbreken in ons vaderland doorgaans de
millioenen dollars, veel is reeds bereikt, wanneer bij bestuur-
ders en inwoners der verschillende grootere gemeenten voor
dit belangrijke werk belangstelling wordt gewekt en gaande
gehouden. Spoedig zal, bij gedeeltelijke verwezenlijking
reeds, de doelmatigheid blijken en tot verderen voortgang
aanzetten; dan zal ook de ondervinding leeren, dat met
goeden wil en weinig middelen reeds veel goeds en nuttigs
kan bereikt worden.
De langzaam en gestadig toenemende overbevolking der
groote steden en de daarmee gepaard gaande ontvolking van
het platte land hebben aanleiding gegeven tot een nieuwe
beweging, wier ideaal de tuinstad is. Hieronder verstaan
we een huizenkolonie, door een ondernemer of een maat-
schappij gebouwd en geëxploiteerd met het doel, het terrein
tegen matigen prijs te verhuren. Op die manier wordt grond-
speculatie tegengegaan en voorzien in de groote vraag naar
goedkoope en gezonde huisvesting. De idee der tuinstad is
niet nieuw. Terloops zij hier opgemerkt, dat men deze instel-
ling niet moet verwarren met de villawijken in de nabijheid
der groote steden, te meer daar deze villa's immers door-
gaans op speculatie gebouwd zijn.
Eeeds lang geleden besloten in Engeland eenige groote
fabrikanten, gedreven door den woningnood van hun onder-
geschikten, eigen huizenkolonies voor de ambtenaren en
arbeiders te stichten. Aanvankelijk mogen hierbij philan-
tropische overwegingen een woordje meegesproken hebben,
later was dit zeker minder het geval.
Zoo ontstond in 1887 op initiatief van den fabrikant Lever
in de nabijheid van Liverpool de tuinstad Port Sunlight,
die geroemd werd om haar bij uitstek sociale en hygiënische
inrichting; ze telt meer dan 4000 inwoners in ongeveer
1000 woningen.
10*
AMERIKA EN JAPAN
Uit de tuinstad Bournvillp.
De tuinstad Boumville werd reeds in 1879 door den fabri-
kant Cadbury bij Birminghara gesticht, waar niet alleen
arbeiders zijner groote cacaofabriek, maar ook, en wel ongeveer
voor dë hfilft, de huizen bewoond waren door particulieren.
Hier bespeuren we dus reeds den overgang van de arbeiders-
kolonie naar de villakolonie der kleine burgerij.
Spoe<lig werd het doelmatige der tuinsteden algemeen
ingezien en vormde zich een maatschappij, de Garden City
Company, die de meer bekende en schoone tuinstad Letch-
worth, ongeveer 50 K.M. buiten Londen, heeft aangelegd.
Voor bijna 20 miDioen gulden kocht men een terrein aan,
1550 H.A. groot, een derde gedeelte van dezen grond be-
stemde men voor bouwterrein, terwyl het overblijvende voor
akkers, vruchten- en moestuinen gereserveerd bleef. Alles,
huis en tuin, wordt in erfpacht afgestaan. In dezen geest
arbeidt men in Engeland voort.
Tuinstadmaatsehappijen in Frankryk, België, Zweden,
Holland en Eusland kunnen tot nog toe op minder groot
succes wijzen. In ons land vindt men tuindorpen b.v. nabij
AMERIKA EN JAPAN 149
Hengelo ,,'t Lansink", bij Enschede ,,Pathmo8" etc, terwijl
dit jaar (1915) de heerlijkheid „Stecksel" in N. -Brabant door
een maatschappij is aangekocht om er een tuinstad te stichten.
Anders is dit in Zwitserland, maar vooral in Amerika en
Duitschland. In laatstgenoemd rijk bestaan reeds ver-
scheidene tuinsteden voor fabrieksarbeiders ; 't meest bekend
is voorzeker Altenhof voor de werklieden der firma Krupp te
Essen, alsmede Hellerau bij Dresden. Andere tuinsteden
danken hun ontstaan aan groote terxeinmaatschappijen, die
aan ambtenaren en burgers tegen matigen prijs bouwterrein
afstaan. Een voorbeeld hiervan levert ons de tuinstad
Frohnau bij Berlijn : hier heeft de maatschappij een dennen-
bosch aangekocht, een regelmatige parkaanleg vormt het
centrum, waaromheen gemeentehuis, postkantoor enz. gegroe-
peerd zijn, speelplaatsen, sportterreinen en dergelijke zijn
over het geheel verspreid. Voor bestrating, kanalisatie,
waterleiding, electriciteit enz. heeft men gezorgd, vóór tot den
verkoop der onderscheidene perceelen overgegaan werd.
De moderne tuinstad is een kolonie van vermogenden en
arbeiders. Kleinere tuinen wisselen af met villa's, fabrieken,,
pleinen, sportterreinen, bosschages, open velden, enz., alles
zoo doelmatig mogelijk gerangschikt : elk gezin heeft zijn
eigen huis met tuin. Financieele terreinspeculatie is totaal
buitengesloten, het doel is en blijft enkel den bewoners in de
gelegenheid te stellen ver van de ongezonde fabriekslucht en
de onzuivere stadslucht het heerlijke buitenleven te genieten.
Verder op de tuinstadbeweging in te gaan laat de omvang
van deze schets niet toe, we volstaan dus met te verwijzen
naar de reeds omvangrijke literatuur over dit onderwerp.
Een inrichting, in zekeren zin concurreerend met de tuin-
stad, eenigszins in gelijken geest werkend, hoewel minder
royaal uitgevoerd, vormen de woningbouwvereenigingen.
Vooral ook in ons vaderland treffen we ze veelvuldig aan en
helpen ze krachtig mee in de bestrijding van den hier en daar
heerschenden woningnood, 't Hoofddoel dezer vereenigingen is
te arbeiden aan de verbetering der volkshuisvesting en dit
doel trachten ze te bereiken door het bouwen van hygiënisch
en practisch ingerichte woningen, vooral tegen matigen huur-
prijs, zoodat deze de financieele draagkracht van den kleinen man
niet te boven gaat. Dat bij dergelijke woninggroepen speelplaat-
sen, enz. in een wezenlijke behoefte voorzien, spreekt van zelf.
150 AMERIKA EN JAPAN
Japan.
HaaBt in geen land ter wereld staat de tuinkunst op zulk
een hoogen trap van bloei en is de liefhebberij voor planten
en bloemen zoo groot en zoo algemeen als in Japan, 't Feit,
dat ook bijna geen rijt op aarde met zulk een heerlijken planten-
schat getooid is, verklskart ons dit verschijnsel eenigszins,
De tuinkunst der Japanners, oudtijds uit China ingevoerd,
dient gerangschikt te worden onder den hiervoor reeds uit-
voerig beschreven „Romantischen styl" en staat eenerzijds
met het karakteristieke Japansche landschap, anderzijds met
de religie van dit volk in zeer nauw verband.
Velen onzer lezers hebben alliclit op de een of andere ten-
toonstelling der laatste jaren een Japanschen theetuin gezien,
aangezien deze voor de bezoekers een aantrekkingspunt
vormde en derhalve op geen tentoonstelling mocht ontbreken.
Deze door Japansche tuinkunstenaars aangelegde tuinen
geven, zij 't ook een eenigszins eenzijdig beeld van den Japan-
schen tuin in 't algemeen.
Elk Japanner iieeft bij zijn huis een tnin, en of men nu
wandelt in een grootsch villapark of in het enkele vierkante
meters groote tuintje van den kleinen burgerman, alles ademt
AMERIKA EN JAPAN 151
denzelfden echt-Japanschen geest. Een keur van schitterende
bloemen en dwergboompjes en -heesters ontbreken nooit, en
waar de beschikbare ruimte het maar even toelaat, beproeft
men een landBchapsbeeld te scheppen, en wel een geidealiseerd
landschap, zooals de schilder het op zijn doek toovert. Verder
ontbreekt schynbaar eenig leidend motief en is alles er op
gericht zoo pittoresk en zoo veelzijdig mogelijk te zijn.
In dergelijke tuinen behooren rotsgroepen, vijvers en
beekjes; phantastische bruggen of steenen platen vormen
een natuurlijke overgang ; de woudformatie wordt vervangen
door groepen kleinere heesters, vooral Ehododendron en
Azalea, en overal door den ganschen tuin heen schitteren in de
fraaiste kleuren heerlijke bloomen.
De grootere tuinen zijn e?n herhaling der kleinere, slechts
met dit onderscheid,
dat men hier ook
grootere boom en
aantreft, voorts uit-
gestrekte vijvers,
watervallen en tal
van tempels en ki-
osken. Een rust-
punt voor 't oog
zoekt men in den
Japanschen tuin te-
vergeefs, doch tel-
kens en telkens weer
valt het ons op, hoe
men hier op schran-
dere wijze verschil-
lende tafereeltjes
naast elkaar wist te
rangschikken. Veel
komt ons vreemd
voor en wekt onze
bijzondere belang-
stelling, zoo b.v. de
vorm der gebouwen
en -.bruggen, alsook
de verschillende
plantensoorten. Theehuis in ^n .Tapansehen tuin.
Overzien wij den
352 AMERIKA EN JAPAN
geheek'H aanleg, zoo echynt in deze naast elkaar geplaatste en
in elkaar overgaande scènes geen plan, geen orde of regel te
heerschen, tot wij ten slott* toch gevoelen, dat er wel terdege
met een zeker overleg gewerkt is, al zijn we niet in staat
den gedaclitengang te volgen, die den ontwerper geleid heeft.
De poëzie, aeathetiek, ethiek, die hier mede aan 't woord
waren, zyn echt Japansch en ganscb verschillend van de
eischen, ^die wij gewoon zijn aan een kunstwerk te stellen.
Al direct treft het ons, hoe juist de Japanner de biologische
wetten bij het beplanten der tuinen opvolgt ; hier is elke
fout buitengesloten. Zelfs elk gebouw, iedere brug of vyver
ontvangt zijn voor hem typische om planting, immers,
ieder tooneel in den tuin, ja elke boom of bloem heeft den
Japa,nner iets te zeggen en deze poëtische voorstelling, aan de
Romantiek zoo eigen, heeft bij dit volk in den loop der eeuwen
vaste vormen aangenomen. Het is ontwijfelbaar zeker,
dat ook de Japansche tuin zijn historie en zijn ontwikkelinge-
perioden heeft, die ons echter vrijwel onbekend gebleven zijn;
wij moeten dus, daar ons slechts het resultaat dier historische
ontwikkeling ter beschouwing overblyft, van het vellen van
een juist oordeel afzien.
AMERIKA EN JAPAN 153
Doch dit staat voor ons vast, dat de Japansche tuinarchitect,
het blijkt ons toch uit geheel zijn werk, vertrouwd is met de
geheimen der natuur van zijn land, vertrouwd ook met den
geest van zijn volk, zoodat het hem gemakkelijk valt te bere-
kenen, welke gevoelens, welke aandoeningen de beschouwing
van een tafereel, een groepenformatie bij zijn landgenooten
zal wekken.
Een Japanschen tuin moet men derhalve niet enkel zien,
maar ook begrijpen. Wie zijn poëtische taal niet verstaat,
zijn biologische lessen niet begrijpt, kan hem onmogelijk
doelmatig of mooi vinden.
't Ligt niet in onze bedoeling op de heidensche mysteriën
van het Fengshui, die de Japanners bij 't ontwerpen van
hun tuinen in toepassing brengen, nader in te gaan, terloops
zij slechts opgemerkt7^at volgens hun meening al het aardsche
a. h. w. een spiegelbeeld van het hemelsche is, beide worden
door dezelfde wetten beheerscht. Naar deze en meer derge-
lijke regelen rangschikt de tuinkunstenaar alles in zijn tuin.
Wat ons dus vaak geheel doelloos zal schijnen, geldt voor
hem als wet.
Men heeft beproefd den Japanschen tuin ook in Europa
in te voeren, vandaar dat we meenden er ook iets over te
moeten meededen.
Doch laten de Japanners gerust hun tuinen behouden, voor
ons zullen ze altijd vreemdelingen blijven.
154 DE MODERNE TUIN
XI. DE MODERNE TUIN.
PARTICULIERE TUINEN.
Over den modernen tuin is uit den aard der zaak weinig
historisch -belangrijks te zeggen ; toch verdient hij onze
bijzondere belangstelling, omdat hij als het resultaat van het
streven en de ontwikkeling der tuinkunst mag beschouwd
worden.
Waar we nog aan het begin der periode staan, waarin de
moderne tuin de plaats van den landschapstuin gaat innemen,
is de toestand nog niet voldoende te overzien, is de stijl nog
niet volkomen vast te omlijnen en zullen we dus meermalen
genoodzaakt zijn, den tot nu toe gevolgden historischen weg
te verlaten, om meer door technische beschouwingen den
ontwikkelingsgang nader te omschrijven, de nagestreefde
idealen na te speuren.
De eerste te beantwoorden vraag is : ,,wat was aanleiding,
dat men den landschapstijl vrijwel plotseling en haast alge-
meen verlaten heeft V\ Zooals bij elke belangrijke verande-
ring in de kunst in 't algemeen, liggen ook hier de redenen niet
aan de oppervlakte ; men mag enkele uiterlijke oorzaken
kunnen vaststellen, de hoofdreden ligt doorgaans in de ver-
andering van 't denken en voelen der natiën, of in kortere
woorden gezegd, een nieuwe tijdgeest eischt nieuwe vormen ;
het tijdperk van stoom en electriciteit stelt zich met de vormen
der Romantiek niet tevreden.
DE MODERNE TUIN 155
De bouwkunst, de kunst dus die aan de door ons behandelde
liet nauwst verwant is, verliet den weg der stijlnamakerij
en bouwde, aansluitend aan de oude tradities, huizen, die in
de eerste plaats doelmatig waren ; zij gebruikte uit vroegere
perioden alles, wat dit doel bevorderde en schiep zoodoende
een nieuwen, den modernen stijl. De landschapstijl nu vol-
deed niet aan de eischen der doelmatigheid : een miniatuur-
landschap kan onmogelijk harmonieeren met het moderne huis
en zoodra de architectuur haar eischen ook ging stellen aan de
onmiddellijke omgeving van het huis, moest met den ouden
sleur gebroken worden en — schuchter waagde de gehoorzame
tuinkunst zich op nieuwe banen.
Beschouwen we nu in de eerste plaats den kleinen huistuin
der burgers. Deze kleine tuin is altijd, • behalve tijdens de
heerschappij van den landschapstijl, formaal of geometrisch
geweest en op de dorpen zelfs zonder onderbreking geometrisch
gebleven, want de eenvoudige dorpsbewoner, die vooral een
practisch-bruikbaren tuin wilde hebben, bleef van de heer-
schappij der Romantiek gevrijwaard. Deze dorpstuin werd
thans weer het onderwerp der belangstelling en vormde de
basis voor de ontwikkeling van den kleinen modernen tuin.
Beide zijn eenvoudig, praktisch en kleurenrijk. De kleine
tuin in den nieuwen stijl is geometrisch en zooveel mogelijk
symmetrisch aangelegd, de rechte lijn en de cirkel be-
heerschen de indeeling, lijnen die volkomen in de behoefte
aan de gewenschte orde voorzien. De tuin zelf is door een
stevig hek of een heining geheel omsloten, terwijl de paden
smal, maar goed met zand en grind bestrooid zijn. De be-
planting bestaat hoofdzakelijk uit de lievelingen onder de
bloeiende heesters, rozen, bolgewassen en zomerbloemen,
ook de een of andere bijzonder gewaardeerde artsenij- of
keukenplant vindt een bescheiden plekje. Een door bloem -
rabatten afgesloten gedeelte vormt den groentetuin, of soms
in plaats daarvan een gedeelte, voor bessencultuur bestemd.
Bijzonder typisch voor het geheel is de keus der bloemplanten,
die in bonte mengeling het hoofdsieraad van den tuin uit-
maken ; op weinige uitzonderingen na, als Dahlia's en
Begonia's, zijn het meest winterharde soorten, de kleuren
moeten helder en sprekend zijn en liefst onderling zoo sterk
contrasteerend mogelijk naast elkaar geplaatst worden. De
vorm der bloemplanten is bij voorkeur compact en stijl sym-
metrisch. De meest gewilde soorten varieeren in de onder-
156 DE MODERNE TUIN
scheidene landstreken, zoodat een blik in een dergelijken
tuin der omgeving opheldering geeft omtrent hetgeen het
meest in den smaak valt.
Zelden ontbreekt een prieel, veelal minder schoon dan
doelmatig, een glaskogel op een helder geverfden paal en
groene, wit gepunte rozenstokken behooren tot de onmisbare
bestanddeelen. Is de tuin niet al te klein, dan vindt men
er stellig ook een grooteren boom, waaronder tafel en bank
of stoelen ; een enkele maal ziet men als afscheiding tusschen
bloemen- en groentetuin of boomgaard een loofgang. Tegen
het huis treft men doorgaans platte perzik, peer, moerbei of
wingerd aan.
De dorpstuin biedt gelegenheid de meest verschillende
plantensoorten op een betrekkelijk kleine oppervlakte te
vereenigen en te rangschikken. i)e doelmatige inrichting
van dezen tuin verklaart ons voldoende, dat hij voor den
kleinen huistuin als model gekozen wordt. Men behoeft
slechts weinig te veranderen, naar gelang van den smaak des
eigenaars, om den meest doelmatigen en karakteristieken tuin
te vormen. Deze geometrische tuin, dien reeds Grieken en
Eomeinen kenden, is wederom in eere en in zijn oude rechten
hersteld en tot modernen, geometrischen huistuin gepromo-
veerd.
Iets anders is het met den langs de straten der steden
gelegen voortuin ; hierover toch loopen de meeningen der tuin-
architecten zeer uiteen. Voorloopig laat men het den ont-
werper van het straatbeeld of den gemeente-architect ter
beoordeeling over, of hij het wenschelijk acht, al of niet voor-
tuinen te projecteeren, want in tegenstelling met vroeger
rekent men thans den voortuin niet zoozeer te behooren bij
het huis als wel bij de straat.
Dit verschil in opvatting is zeker niet van belang ontbloot,
want de voortuin, hij moge dan ook al privaat bezit zijn,
levert den eigenaar een minimum genot, terwijl de onder-
houdskosten nog al hoog zijn. Is de straat breed en heeft
men over voldoende ruimte te beschikken, dan verdient het
aanbeveling den tuin achter het huis ten koste van den voor-
tuin te vergrooten, een smalle voortuin zal doorgaans in
't geheel niet voldoen. Men komt ten slotte tot de eind-
conclusie, dat óf de voortuin privaateigendom is en dan zij hij
groot genoeg en wordt het verder den eigenaar overgelaten
hem naar eigen wensch en smaak aan te leggen ; óf de voortuin
DE MODERNE TUIN 157
is publiek terrein en dient tot verhooging der schoonheid van
het straatbeeld. In dit geval moeten de voortuinen der
gehèele straat een aaneensluitend geheel uitmaken : zij
vormen dan een groenen band langs de huizen, versierd met
enkele heesters en bloemen. Soms zijn het slechts breede
grasbanden. Deze laatste voortuinen, die men vooral in
Engeland veelvuldig aantreft, worden onderling in 't geheel
niet en aan de straatzijde slechts door een klein hek afgesloten.
In de villakolonies en overal waar de voortuin groot ge-
noeg blijven kan, wordt hij eenvoudig, in geometrischen
stijl aangelegd. De oude, stevige ijzeren hekken hebben plaats
gemaakt voor eenvoudige, houten hekjes en bij onvoldoende
ruimte ziet men van alle beplanting af ; nog beter zal in dit
geval een heldere grindvlakte, eventueel met kuipplanten,
voldoen. Balkonbeplanting en vensterkastjes voorzien in de
inoodige bloemenversiering.
! Een geheel bijzonder genre vormen de terrastuinen, dit
zijn ongeveer 12 M. breede, zachtglooiende grasvlakten,
islechts onderbroken door de trappen, die van de straat naar
^ de huisdeur leiden ; langs het huis en langs de straat vinden
we een smallen bloemenrand en aan weerszijden der trappen
wordt een enkele conifeer aangebracht. Het geheel maakt
door zijn eenvoud een voornamen indruk. Of echter deze
methode bij veelvuldige aanwending voldoen zal, wagen we
te betwijfelen ; ook in de eenvoud kan men te ver gaan.
Van grooter belang dan de kleine huistuin en de voortuin
is nu de moderne architectonische huistuin.
Wij hebben gezien, d^,t na de heerschappij van den architec-
tonischen Barok-stijl, de landschapstijl algemeen werd
nagevolgd. Tot dien ouderen stijl is men nu weer, wat de
grondbeginselen betreft, teruggekeerd. De architecten waren
op dit gebied de baanbrekers en zoo gaan we dus nu weer
in plaats van bij de schilderkunst bij de architectuur in de leer.
Hare wetten zijn ook de onze geworden. Dat dit niet zonder
aanvankelijke tegenspraak der vereerders van den landschap-
stijl gegaan is, spreekt van zelf. Nu nog hecht hier en daar
menig tuinarchitect aan het oude. Wel waren in Engeland
b.v., waar immers de soms zeer groote pleasureground regel-
matig aangelegd werd, ook tijdens de heerschappij van den
landschapstijl sommige tuinen in architectonischen stijl
$;angelegd en had ook Lenné in Postdam enkele schoone tuinen
in denzelfden geest ontworpen, maar navolging vond dit niet.
158 UE MODERNE TUIN
Eerst op ht't einde van do X9^ eeuw laten zich meerdere stem-
men tegen den ouden stijl hooren.
Zoo b.v. in Duitschland Schulze Naumburg, die voor den
ouden liuistuin (Bauemgarten) ijvert. Op de tentoonstelling
te Duseeidorf in 1904 zien we dergelijke tuinen aangelegd.
Drie jaar later biedt de tentoonstelling t« Mannheim, behalve
den ouden huistuin in zoogenaamden „Bi<^dermann8tiel", ook
de kleuren tuinen van Olbrich en de architectonische tuinen
naar de ontwerpen van Henkei en professor Langer te aan-
schouwen. Deze trokken algemeen de aandacht en hebben
er voorzeker niet weinig toe bijgedragen, dat men weldra in
ruimen kring den ouden landschapstijl door den nieuwen
of modernen stijl verving.
TentoonatBllingstuin van Prof. l.aiiger. 1907.
Zoo is in weinige jaren de toestand geheel veranderd en
wofden den laatsten tijd door allé' toonaangevende architecten
uitsluitend tuinen in architeetonischen styl aangelegd, de
reform in den modernen huis- en woningbouw is dus vrij
spoedig door de reform in de tuinarchitectuur gevolgd.
Wat hebben we nn onder architeetonischen stijl te verstaan ?
Reeds bij voorbaat zij opgemerkt, dat tuinen, zooals er vaak
met het etiquet ■ modem bestempeld worden, tuinen met
tenas, wandbron, bassin en pergola, liefst op een as gebouwd
en verder hier en daar met een lief architectuurstukje opgesierd,
DE MODERNE TUIN 159
allerminst architectuurtuinen zijn, doch geometrische tuinen,
vaak ondoelmatiger dan de oude landschapstuin.
De hoofdgedachte, die aan den modernen tuin ten grondslag
ligt, is, dat men bij den aanleg van een tuin in denzelfden
geest moet handelen als een architect bij den bouw van een huis.
In andere en kortere woorden gezegd : men moet de tuinkunst
opvatten als ruimtehunsL
In het huis wordt dé ruimte bepaald door vloer, wanden
en zoldering ; tusschen lengte, breedte en hoogte moeten juiste
verhoudingen bestaan, een wand moet een duidelijk, een-
voudig vlak vertoonen. Zoo bouwen we dus, even als bij
het huis, van den tuin eerst den ruwen bouw, de wanden.
Deze bestaan derhalve niet uit lage, maar uit hooge heiningen,
goed-begroeide pergola's of loofgangen, zoo noodig verhoogd
door 't plaatsen van rijen loofboomen. Even goed als in den
kamerwand ramen en deuren zijn, kan ook de tuin wand
onderbroken worden, mits men slechts zorge, dat deze door-
brekingen in een goede en juiste verhouding staan tot den
wand en de te scheppen ruimte.
Men kan een of meer ruimten naast, elkaar aanleggen,
alles even goed berekend als de kamers van een huis. Gelijk
men nu de kamers eener woning met tapijten, meubelen, enz.
stoffeert, evenzoo versieren we ook de tuinruimten met
architectuurwerk, beplanting en bloemen. Het spreekt
van zelf, dat een goed en schilderachtig arrengement eerste
eisch is.
We herhalen dus : dezelfde wetten, die de architectuur
beheerschen, gelden ook voor de tuinarchitectuur, want
moderne tuinkunst is ruimtekunst.
Wij zien dus, dat men in hoofdzaak dezelfde eischen stelt
als eenmaal Ie ISTótre, slechts in de details volgt men andere
wegen. Men bouwt den architectuurtuin gewoonlijk op een
vaste hoofdas, waarvoor het front van het woonhuis de basis
vormt. Van deze hoofdas kunnen verscheidene zijassen
uitgaan. Het ligt niet op onzen weg hier verder te handelen
over de ligging van het huis, de gemeenschappelijke arbeid van
architect en tuinarchitect, over den aanleg van wegen en
verdere technische vraagstukken, slechts die onderdeden
wenschen wij in 't kort te bespreken, die aan den architectuur-
tuin zijn karakteristieke schoonheid geven.
Huis en tuin vormen alzoo één geheel ; de harmonische
bouw van het huis zet zich rythmisch in den tuin voort, men
160 DE MODERNE TUIN
woont dus evengoed in de vrije natuur als in het huis en
eischt derhalve met recht ook daar gezellige, goed gedecoreerde
woonvertrekken, kamers in het groen, waaraan slechts de
zoldering ontbreekt. Vormt de architect zijn kunstwerk
door steen op steen te voegen, de tuinarchitect kan slechts
de architectonische hoofdlijnen vastleggen, zijn bouw-
materiaal zijn de planten, zijn levende steenen, die de natuur
allengs verandert. Deze verandering en haar later effect
moet dus reeds van te voren zooveel mogelijk nauwkeurig
berekend en afgewogen worden, alles moet in harmonie,
zoowel onderling als met het huis zijn en blijven.
Tot een gemakkelijke aparte behandeling der onderscheidene
gedeelten en tot het aanbrengen der gewenschte variatie draagt
zelfs het geringste niveauverschil van het terrein zeer veel bij.
We noemen slechts terrassen, verdiepte gazons, stutmuurtjes
en dergelijke. Zoo biedt het op een terras gelegen huis dit
voordeel, dat men van uit de woonkamers een goed overzicht
over den geheelen tuin, alsmede over eventueele vergezichten
der omgeving heeft.
Was bij den Eenaissancetuin veelal de ligging op heuvel
en terrassen eisch, niet anders was dit bij den Barok-stijl,
waar men bij voorkeur op vlakke terreinen de grootsche
parken aanlegde, ook hier stond het paleis gewoonlijk op
een terras, om een goed overzicht van de perspectieven te
vergemakkelijken. W^aar zich dus de gelegenheid biedt,
zonder te veel kosten terrassen om het huis te bouwen, zal
men er gaarne gebruik van maken.
Enkele opmerkingen over tuinmeubels en andere kleine
architectuurstukken. Tafels en rustbanken moeten stevig,
doelmatig en gemakkelijk vervoerbaar zijn ; bijna altijd zijn
ze van hout en geverfd, de kleur behoeft volstrekt niet
altijd wit te zijn, elke andere kleur, die goed met de omgeving
harmonieert, is bruikbaar. Vaststaande banken moeten
vooral solied gebouwd worden, natuurlijk zonder dat daarbij
de doelmatigheid uit 't oog verloren wordt. Dus geen deco-
ratiestukken, die practisch onbruikbaar zijn.
Het prieel, uit geverfd latwerk bestaande, is tegenwoordig
minder gewenscht dan het moderne tuinhuisje. Hieronder
verstaan we niet den oudtijds zoo geliefkoosden gesloten koepel,
maar een half open, van een dak voorziene ruimte, die aan
lucht en licht voldoenden toegang laat.
Zoogenaamd natuurhout, kunstig gerangschikt, w^ordt niet
DE MODERNE TÜIN
Moderne tuin.
meer voor priëelen gebruikt. Grootere tuinhuizeD zün van
steen of beton.
De pergola, die uit den aard der zaak de naaste omgeving
beheerscht, plaatse men niet geïsoleerd, maar in organische
verbinding met het huis, slechts in groote tuinen wijke men
van dezen regel af.
Tiiintrappen moeten hecht en doelmatig zijn, dns de treden
breed en niet hooger dan 15 c.M.
De toegangspoort van den straatweg tot den tuin zij een-
voudig, maar make toch een gezelHgen, zelfs eenigszins feeste-
lijken indruk.
Bijna in geen enkelen tuin mag stroomend of stilstaand
water ontbreken, 'teerste in den wandbron, 't laatste in
regelmatige bassins. De overige plastiek moet uit eenvou-
dige tuinflgnren bestaan ; geen dwaze vertooningen, maar
eenvoudige kunstproducten.
ScHAUM. GeeeUtd. Tnink. H
162 DE MODERNE TUIN
Hebben we tot nog toe het scheppen van den ruwen opbouw
besproken, waar ook de architect een woordje meespreekt,
anders is dit met de beplanting, waar de tuinarchitect de
leiding in handen behoort te hebben. Haast zonder uitzonde-
ring zijn de door architecten aangelegde tuinen, juist door
gebrekkige kennis van de eischen en de ontwikkeling van het
levende materiaal, mislukkingen. Het is dus noodzakelijk,
dat bij het ontwerpen van ej^n moderne buitenplaats, architect
en tuinarchitect genieenschappelijk arbeiden ; dit onderhng
overleg dient al te beginnen bij de indeeling van het terrein,
de bepaling van de ligging van het huis en zoo meer.
Tijdens de Eenaissance en gedeeltelijk ook tijdens de Barok-
periode was het denkbaar, dat de architect tevens den
tuin naar de bekende toenmaals heerschende regels kon in-
richten, maar de moderne tuin verschilt van deze richtingen
daarin, dat hij het architectonische met het schilderachtige
vereenigt. Planten en bloemen moeten met kennis en smaak
gerangschikt worden, want juist hieraan dankt de tuin zijn
schoonheid. Harmonisch moeten de teere kleuren ineen-
smelten of contrasteeren ; licht- en kleureffecten moeten goed
berekend worden. Het is het oog des kunstenaars, dat, geheel
op de hoogte met alle eigenschappen van zijn levend bouw-
materiaal, moet beslissen, want vaste regels zijn hier niet
te geven.
De met de schaar architectonisch gehouden planten, pyra-
miden en andere Barok-vormen zal de tuinarchitect slechts
dan gebruiken, als het karakter van een gedeelte van den
aanleg dit bepaald eischt. Een groote rol spelen de heiningen^
die voor een goede ontwikkeling der ruimtekunst onmisbaar
zijn. Men kan ze door geregeld snoeien in geometrischen vorm
houden, of een lossen rozen- of heesterband vormen, waarin
elke plant zich vrij ontwikkelen kan ; ze worden in alle
hoogten aangetroffen, tot aan de een voet hooge of nog lagere
palmranden toe. Alles komt hier neer op de juiste keuze, om
te bereiken, wat men beoogt.
De vorm der heiningen kan rechtlijnig of gebogen zijn ; de
massa kan compact blijven of doorbroken worden ; men kan
nissen en voorsprongen vormen ; men kan de bovenzijde
glad snoeien of door kogels of pyramiden hoogtepunten aan de
boyenlijnen vormen. Van belang is ook de kleur der heining ;
ook hier is de keus niet gering. . Het berceaux of liever
volgens de Oud-Hollandsche benaming, de loofgang, is feitelijk
DE MODERNE TUIN 163
een dubbele heining, de behandeling komt met die der hooge
heiningen overeen. Ook de loofgang wordt op verscheidene
manieren opgebouwd, hetzij geheel gesloten, of van openingen
voorzien ; soms ook, als oudtijds in Holland, stamvrij, zoodat
de kronen een dak vormen.
Ook de laan dient vermeld te worden. Men kan hierbij de
boomen zóó planten, dat elke boom zich vrij ontwikkelt, of
nog beter, zoo nauw, dat het loover een dichten wand vormt.
Wat de aanwending der diverse heesters in dezen tuin betreft,
is 't onmogelijk op dit stellig interessante onderwerp hier
nader in te gaan. Het spreekt van zelf, dat elk tuinarchitect
de noodige kennis omtrent groeiwijze, kleur, vorm en levens-
voorwaarden der planten bezitten moet, om eiken heester zijn
juiste plaats in den tuin te geven, doch angstvalUg behoeft men
bij die keuze nu juist niet te werk te gaan. Zeer dikwijls
wordt de fout begaan, dat men geen of te weinig groote boomen
in den tuin plaatst, waardoor de architectuurtuin een schilder-
achtig bestanddeel mist en soms monotoon wordt. Men
bedenke verder, dat de tuin niet een abstract kunstwerk is,
maar den bezitter gelegenheid moet bieden, zich aan de schoon-
heid van elke plant te verkwikken. Juist daarom is een goede
keus uit het plantenmateriaal en de juiste plaatsing daarvan
een belangrijke factor bij het welslagen van den modernen
tuin, en eischt dit alles een uitgebreide kennis en een fijn kunst-
gevoel van den vakman.
Een nog belangrijker plaats nemen de bloemen in den
modernen tuin in. Waren bij den landschapstijl Flora's
kinderen allengs op den achtergrond gedrongen, in de nieuwere
tuinen nemen ze even als eenmaal in de oude Hollandsche
tuinen wederom een eereplaats in. Men plaatst de bloem-
plantjes op bedden, rabatten, smalle randen, in het gazon of
langs de wegen, vóór de heestergroepen, onder hooge boomen
of alleenstaand. Een goede compositie bij het planten is een
hoofdeisch ; systematische rangschikking vermijde men, beter
vereenigt men bollen, vaste planten, zomerbloemen en bloeiende
kasplanten op lange, enkele Meters breede rabatten, hier-
door bereikt men, dat deze rabatten haast het geheele jaar door
met bloemen getooid zijn. Een goede kleurschakeering is
noodzakelijk, men dient niet alleen de kleuren, maar ook de
onderlinge hoogte der bloemplanten rythmisch af te wegen,
om bij rijke afwisseling een harmonisch geheel te scheppen.
Elke bloemplant heeft haar eigen karakter, uitgedrukt
11*
DE MODERNE TUIN
Pergola mot vaste plantengroepen.
door vorm, kleur, groeiwijze, blad en bloem. Dit alles moet
men kennen en in 'toog houden, wil men juist rangschikken.
Zoo passen b.v. vaste planten en potplanten als Pelargonium
en dergelijke niet bij elkaar, maar wel met diverse bolgewasaen,
uitgezonderd leliën; Tropische gewassen moeten tot een
afgezonderd geheel vereenigd worden ; Alpenplanten rang-
schikt men het best tegen muren of op kleine aparte rabatten.
De tegen plantsoen geplaatste bloemrabatten eischen een
donkeren achtergrond.
In 't algemeen neme men de rabatten breed, dua niet minder
dan 2 M.
Verder zal men bloemen op terrassen, balhistraden, in vazen,
op balkons, enz. met goed succes kunnen aanwenden ; overal,
waar van bloemen gebruik gemaakt wordt in den modernen
tuin, verdienen zij de beste plaats. Hoewel de bloemplanten
inzender decoratiemateriaal zijn, zie men van elke effectmakerij
af, die de harmonie ook maar in 't minst verstoren kan.
Het bloembed zij immer eenvoudig van grondvorm, dus
vierkant, rechthoekig, rond of elliptisch.
Zeer goed voldoen bolgewassen in kleine groepen vereenigd,
DE MODERNE TUIN 165
b.v. op een grasvlakte of onder boomen, mits slechts gezorgd
wordt, dat de kleuren niet gemengd worden ; bij een zoodanige
aanwending komen de zoo schoone bolgewassen, als tulpen,
crocus, etc., veel meer tot hun recht dan in massa dicht bij
elkaar op bedden geplant.
Vroeger was het mozaïekbed altijd het glanspunt van eiken
tuin, in den modernen tuin is er geen plaats voor, ondanks
het feit, dat het een overblijfsel is der parterres van den ouden
architectonischen Barok-stijl. Maar, al verdwijnt het oude
mozaïekbed uit den huistuin, niet alzoo de mozaïekplantjes, die
als randversiering in plaats van palm bij lange rabatten jzeer
goed voldoen. Hier en daar zal men later ook wel aan het
mozaïekbed wederom een plaatsje inruimen, maar dan zal het
niet den indruk moeten maken van een taart, maar van
een niet te veelkleurig tapijt : het dient dus vlak te zijn,
terwijl de plantjes zich ongehinderd moeten kunnen ont-
wikkelen.
Zeer dikwijls vindt men moderne tuinen zonder woonhuis,
zooals eertijds met de poorterstuinen der rijke stadsbewoners
het geval was. Zoo bezit ook thans menig burger zijn tuin
buiten het gewoel der grootc stad. In onzen tijd vergenoegt
men zich met een eenvoudigen tuin met tuinhuis, terwijl men
ook zeer gaarne naast den siertuin een gedeelte voor groente-
of vruchtencultuur afzondert.
De kleinste privaattuin van dit genre is de volJcsttiin, die
we volledigheidshalve vermelden. Hoewel van architecto-
nischen stijl hier volstrekt geen sprake is, valt de waarde dezer
tuintjes, vooral uit sociaal oogpunt bezien, niet te onder-
schatten, want deze kleine huurtuinen van soms slechts 50 M^.,
met een zeer eenvoudig prieel en verder met bedden voor
bloemen, bessen, groenten, enz., voorzien in de noodzakelijkste
behoeften der stadsbewoners en worden dan ook terecht in de
nabijheid der volkrijkste steden aangetroffen. Elk huurder
kan hier naar hartelust spitten, zaaien en oogsten. Is de tuin
grooter, dan biedt hij ook ruimte voor een kleine speelplaats,
zoodat de kinderen meer van de gezonde buitenlucht kunnen
genieten. Van een tuin van 300 M^. kan iemand voldoende
vroege aardappelen en groenten voor zijn heele gezin kweeken,
terwijl deze vlakte zonder veel moeite in den vrijen tijd te
bewerken is en zelfs de grootste leek op dit gebied is soms
na enkele jaren een hartstochtelijk kweeker. Toegegeven,
dat hij, rekent de man zijn werktijd, de groenten even duur
166 DE MODERNE TUIN
betaalt, als wanneer hij ze koopt, zoo heeft de tuin toch
onmiskenbaar dit voordeel, dat de eigenaar en zijn gezin nu
dagelijks in ri^mere mate van dit gezonde voedsel kan pro-
fiteeren. Daarbij komt nog de groote sociale waarde van den
tuin. Elk huurder voelt zich koning in zijn rijkje, beweegt
zich daar in en geniet van de vrije natuur, gaarne vertoeven hier
ook vrouw en kinderen, waardoor het familieleven ongetwijfeld .
hechter wordt, terwijl ook deze kleine tuin, de zomerresidentie
van den kleinen man, de grootste vijand van koning alcohoLj^.
Hier pilant en zaait de man uit 't volk naar hartelust en ver-
blijdt zich over den groei en de ontwikkeling der planten en
zoo ongemerkt wordt hij een natuurvriend. Dit alles werkt
veredelend op zijn karakter, daar hij, die leert met zijn plantjes
voorzichtig en zacht om te gaan, tegen zijn medemenschen niet
ruw zijn kan. Gewoonlijk zijn onderwijzers en ambtenaren
de eerste pretendenten naar de volkstuinen, daarna volgt al
spoedig de werkman en deze ^wordt weldra de huurder bij
uitnemendheid.
De meest bescheiden privaattuin is voorzeker de daJctuin,
hier te land vrij wel onbekend. Eeeds oudtijds had men in
Athene en Eome de „solaria" met kuipplanten en bloemkasten,
daarna treft men ze weer aan in het Italië der Middeleeuwen,
vooral te Venetië en Verona. Tegenwoordig zijn ze in
enkele groote steden van Europa en Amerika in zwang en
vindt men ze zoowel op particuhere huizen als op warenhuizen
en hotels. Een goed aangelegde daktuin in een groote stad
biedt uit hygiënisch oogpunt onmiskenbaar groote voordeden,
en zal bij doelmatige inrichting juist schenken, wat men er
zoekt : rust en vrijheid. Waar de voortuin ontbreekt, moet
men wel tot het dak zijn toevlucht nemen. De kosten van den
aanleg zijn nog al belangrijk en dit geldt in nog hoogere mate
voor den modernen daktuin, waarin niet slechts bloemen, maar
ook groenten en heesters, ja zelfs boomen en priëelen voor-
komen. Keeren we na dit uitstapje tot ons hoofdonderwerp,
den architectuurtuin, terug.
Behalve de geometrische en de architectonische bestaat er
nog een derde soort, die we arehiteetonische woontuin noemen
willen. Al zijn er tusschen de beide laatstgenoemde veel over-
gangen, zoodat het verschil haast niet merkbaar is en al maakt
men ook juist daarom geen onderscheid tusschen die beide
genres, toch dunkt ons dit onjuist, wat nader zal blijken
bij 't nagaan der bijzondere historie van dezen tuin. De
DE HODBüNE TlUl
architcctuurtuin.
woontiiiD is niet zoo afhankelijk van den opbouw op één of
meer assen, uitgaande van het huis, maar groepeert zich doel-
matig om het huis. Deze tuin is wel altijd architectonisch
opgebouwd, maar de gewone architectuurtuin is zeer dikwijls
slechts in beperkten zin een woontuin te noemen. Beide rich-
tingen zijn allengs duidelijker te onderscheiden en zullen zich
stellig zelfstandig, naast elkaar ontwikkelen.
De architectonische woontuin is in Engeland inheemsch.
De Engelsche aristocraat, die tijdens de opkomst van den land-
schapst\jl zyn fraaien Barok-tuin liefhad, en die spoedig
inzag, hoe weinig comfortabel de nieuwe tuinen waren, bleef
conservatief aan het oude vasthouden en zijn opvolgers al
evenzeer.
Men dient hierbij niet uit 't oog te verliezen, dat er tijdens
de heerschappij van den landschapstyl altijd nog mannen
waren, die voorstanders van den architectuurtuin bleven en
den natnurstijl onlogisch, ondoelmatig en onwaar bleven
noemen. Zelfs voorstanders van den landschapstuin als Repton
en meer nog Piickler Muskan, begrepen, dat men niet alle
168 DE MUDERNE TUIN
regelmaat «it den tuin mag verbannen. Men schonk con-
cessies aan deze richting en het resultaat was een regelmatig
gedeelte, de zoogenaamde „pleasure gronnd".
De monotoon op elkaar gelijkende landschapstuinen konden
op den duur onmogelijk met den bloemrijken, doelmatigen
ouden tuin concurreeren, maar moesten voor dezen onderdoen,
ondanks alle tegemoetkomingen van de zijde der vrienden
van den landschapstijl. Dit bleek inzonder, toen de moderne
burger zonder meer tuinen eischte, die geen decoratiestukken,
maar practisch bruikbaar zijn moesten en zoo vereenigde men
woonhuis en tuin tot één geheel, tot een combinatie van
woonruimten. Tot dit doel werden de oude Engelsche tuinen,
die den landachapstijl overleefd hadden, nauwkeurig bestu-
deerd, wat tot resultaat had, dat men den tuin weer architecto-
nisch opbouwde en in navolging van het woonhuis in ver-
scheidene woonruimten verdeelde. Van symmetrie zag men
af, de ontwikkeling op een hoofdas werd bijzaak.
'tHoofdstreven daarentegen was, elk tuingedeelte in over-
eenstemming met en in betrekking tot de onderscheidene
kamers van het gebouw te brengen. Door het huis op een
soms vry hoog terras te plaatsen bleef het overzicht over den
tuin gewaarborgd ; heiningen omsloten elk woonvertrek van
den tuin en de terrassenbouw met zijn trappen en ballustraden
DE MODERNE TUIN 169
zette zich tot diep in den tuin voort. Gaarne gebruikte
men elk middel om de horizontale te breken.
Terrassen en heiningen vormden dus den ruwen opbouw-
van den tuin. De afzonderlijke ruimten werden nu verder niet
willekeurig behandeld, maar er werd nauwkeurig op gelet,
dat elk tuingedeelte met de daarvoor in aanmerking komende
huiskamer correspondeerde. Zoo moest de speelplaats voor
de kinderen van uit de huiskamer te overzien zijn, de groente-
tuin van uit de keuken, enz. Het hoofddeel van den tuin,
de bloementuin, werd door het terras met zijn bloemenschat,
kuipen en balkonplanten één geheel met de eet- en gezelschaps-
kamer der villa, de bibliotheek of het studeervertrek van den
bezitter gaf b.v. een rustig uitzicht op een door de pergola
omsloten waterbassin. Voor de woonkamer lag de gras-
vlakte, dikwijls de speelplaats der kinderen, waar de huis-
genooten menig gezeUig uurtje doorbrachten, men noemde
dit gedeelte niet ten onrechte de gezelschapsplaats. Van de
bewoon baarmaking der diverse ruimten is hiervoor reeds
't voornaamste gezegd ; hoofdzakelijk beslissen hier de wen-
schen van den bezitter. De een wenscht groote boomen, die
reeds op het terrein staan, te behouden, een ander is liefhebber
van rozen of vaste planten; wederom een ander verlangt vóór
alles een ruime speel- of sportplaats ; een vierde is een lief-
hebber van eigen fruit- en groenteteelt, en zoo meer, te veel
om te noemen. Dit alles bepaalt bij de uitvoering de grootte
der verschillende ruimten.
Gaarne verdiept men in den bloementuin de middengazons,
waardoor een goed overzicht der bloemrabatten vergemakke-
lijkt wordt. Blauwe of gele bloemvakken aan te leggen, waar
genoemde kleuren bij bloemen en heesters overheerschend zijn,
verdient slechts bij hooge uitzondering in groote tuinen aan-
beveling. Een gedeelte wordt veelal voor rozentuin afge-
zonderd, doch dit deel dient men met bijzonder overleg te be-
handelen. Men bepale zijn keus slechts tot werkelijk schoone
en vooral welriekende rozen soorten : lage en klimrozen,
Polyantha's, wilde en stamrozen, iedere soort vraagt zijn
juiste plaats, terwijl de kleurenharmonie allerminst uit het
oog verloren mag worden. Met stamrozen zij men overigens
voorzichtig, de stam zij stellig niet hooger dan een Meter;
beter voldoen klimrozen, als festons en bogen of aan Pergola
en latwerk vastgehecht.
De inrichting der speelplaatsen hangt hoofdzakelijk af van
170 DE MODERNE TUIN
de sport, waarvoor het terrein bij voorkeur bestemd, is.
Een bijzonder gedeelte vormt de vruchten- en groentetuin,
hier dient niet alleen op doelmatigheid, doch evenzeer op een
schilderachtige rangschikking gelet te worden. Een goed
behandelde en onderhouden vruchtentuin is zonder twijfel
een belangrijk attractiepunt, inzonder in 't voorjaar als de
boomen bloeien en in 't najaar als de vruchten rijpen. Tegen
de muren plaatst men het spalierooft, de paden worden door
snoeren, waarachter spilpyramiden, afgezet, of ook wel door
bloemrabatten, die dan de noodige snijbloemen voor de huis-
kamer leveren, een loofgang van snoeren vormt een schoone
afwisseling.
Achter een rabat van vruchtboomen liggen de groentebedden.
Het midden van den groente- en vruchtentuin wordt door
een eenvoudig, maar eenigszins artistiek waterbassin inge-
nomen en evengoed als het huis van de onmiddellijke omgeving
door de muren is afgesloten, moet ook de tuin voldoende
omheind zijn.
Geheel in 't onzekere verkeert men nog aangaande den
aanleg van groote buitens. Zeer waarschijnlijk zal later een
combinatie van architectuur- en gewijzigden landschapstijl
de gewenschte uitkomst opleveren.
De moderne tuin wenscht den kunstsmaak van het volk te
veredelen en de gezelligheid in de schoone natuur te bevor-
deren en bereikt hierdoor tegelijkertijd, dat de gezondheid en
de arbeidskracht verhoogd worden, de hygiëne wil immers
niet slechts genezen, als de ziekte uitgebroken is, doch nog
veel liever de ziekte trachten te voorkomen. Tot de be-
reiking van dit doel draagt de moderne woontuin niet weinig bij.
De moderne stijl zal zich duurzaam in de goede richting
ontwikkelen, want hij is in harmonie met den geest des tijds
en schept tuinen, zooals wij ze hebben moeten : eenvoudig en
doelmatig.
Laten dus de tuinarchitecten hun beste krachten inspannen,
om de tuinkunst, langen tijd de assehepoetster der schoone
kunsten, tot een koningin te verheffen, wier schoonheid en
doelmatigheid aUengs het gemeengoed der gansche natie wordt.
*
4c »
DE MODERNE TUIN 171
DE OPENBARE TUINEN.
Van den tuin voor eigen gebruik komen we nu tot de openbare
tuinen. Ook hier zien we dezelfde architectonische wetten
in gebruik : de groote evolutie op het gebied der tuinkunst is
ook bij den openbaren tuin zeer goed merkbaar. Wel ontstaat
.er nog menig keer conflict tusschen de aanhangers der nieuwe
en die der oude richting, doch meer en meer algemeen wint
het inzicht veld, dat zoowel het architectonische als ook het
schilderachtige met recht, een plaats in den tuin eischen,
beide bestanddeelen bezitten hun kunstwaarde en moeten
harmonisch samenwerken. Het zuiver practische en doel-
matige moet aan het schilderachtige en poëtische een plaats
inruimen, concessies dus aan beide zijden.
De architectonische stijl heeft den landschapstijl zoo onver-
wachts op zij gedrongen en bezit van de alleenheerschappij
genomen, dat de vereerders der groote meesters van den land-
schapstuin zich er nog niet geheel rekenschap van kunnen
geven, wat nu eigenlijk de zwakke zijde van den architectuur-
tuin is. Zoodra dit het geval is, zal ingrijpen succes hebben
en spoedig kan dan het vredesverdrag geteekend worden.
Aan dit verbond zullen we openbare tuinen danken, die aan
alle mogelijke eischen voldoen.
Hierbij zij nog opgemerkt, dat, hoewel de strijd bij den parti-
culieren tuin ten gunste van den architectonisch en stijl beslist is,
de zaak bij den openbaren tuin en vooral bij het groote volks-
park geheel anders staat, zooals uit het volgende zal blijken.
Het stadsplein^ meestal een betrekkelijk kleine ruimte in
het midden eener stad of in het centrum van een stadsgedeelte,
is altijd een lastig probleem voor den tuinarchitect geweest.
Zelfs over het doel is men het niet altijd eens, want al te dik-
wijls is het slechts decoratiewerk met repraesentief karakter,
waarbij het practisch element doorgaans bijna geheel uit
het oog verloren is.
Van een goed plein eischt men, dat het 't verkeer niet
belèjnmere ; verder moet het schaduw bieden en door bloem-
versiering de noodige aantrekkelijkheid bezitten, de jeugd
zoekt er gelegenheid voor ontspanning. Andere eischen
vloeien voort uit èn hangen samen met de ligging van het
plein, of het b.v. , in een villawijk of in een arbeiders-
V kwartier, in een rustig, of in een woelig stadsgedeelte gelegen is.
DE MODEENE TUIH
DE MODERNE TUIN 173
Alle plastiek, die bij den architectonischen opbouw noodzakelijk
is, als : fonteinen, standbeelden, monumenten, enz., moet zoo
geplaatst zijn, dat het midden van het plein niet al te sterk
domineert, waardoor het feitelijk in twee deel en gesplitst
zou worden. Een sterke omlijning door laanboomen is voor
goede ruimtewerking noodig. Gras- en zandspeelplaats moeten
niet te klein en voor alles doelmatig ingericht zijn, land-
schappelijke tafereelen zijn hier niet op hun plaats. Het
plein moet een volkomen geheel vormen, alle niveauverschillen
dienen wel overwogen te worden en mogen het verkeer niet
hinderen.
Zeer aan te bevelen is een groote, rustige gazonvlakte in het
midden met een plastische afsluiting, voortspruitend uit de
rythmische ontwikkeling dor onderscheidene gedeelten ; dus
pergola, kiosk, loofgang of dergelijke ; heiningen omsluiten de
parkgedeelten en een voldoend aantal banken biedt gelegenheid
tot rustig genieten.
Eeeds in de oude geschiedenis kende men beplante stads-
pleinen en ook in de middeleeuwen lag buiten de stadspoort
de rozengaard. Deze bestond uit ruime grasvlakten, bestemd
voor spel en dans, omgeven door een rozenhaag, waartegen
zitplaatsen aangebracht waren van hout of zand met gras-
zoden bedekt, groote boomen buiten de heining en soms nog
enkele op het grasvlak zorgden voor de onmisbare schaduw.
Mij dunkt, zulk een tuin, eenigszins naar de eischen des tijds
gewijzigd, is het model voor een ideaal stadsplein.
Het stadsparh vormt den overgang tusschen stadsplein en
volkspark, die zich denkelijk meer in den geest der Amerikaan-
sche speelpleinen zal ontwikkelen, terwijl het Volkspark naar
andere gezichtspunten wordt aangelegd.
Een combinatie van pleinen, parken, speelplaatsen en wandel-
lanen, veelal langs de oude stadsgrachten of singels gelegen,
noemt men ook wel Parkring, Het is niet gemakkelijk, om
de dikwijls smalle, langgestrekte vlakten de noodige eenheid
te doen behouden, of te geven, zoo, dat zich het geheel niet in
verscheidene onderdeden oplost, waartoe reeds de velen, den
aanleg kruisende verbindingswegen aanleiding geven.
Zoo ergens, dan is hier de grootste eenvoud gewenscht.
Moeten veel hoofdstraten gekruist worden en is het de bedoeling
een aanzienlijk aantal architectuurwerken aan te brengen, dan
is ook hier samenwerking van architect, ingenieur en tuin-
architect gebiedend noodzakelijk.
DE MODKRXE TLIN
Van zeer groot belang, uit hygiëDiach en sociaal oogpunt
is het Volkspark. Hier moeten, dus eenigszins in tegenstelling
met Amerikaansche en Engelsche opvatting, alle onderdeelen
tot een rythmiscli geheel vereenigd worden. Meer dan elders
dwingt dikwijls het eigenaardige van het terrein tot goed
overleg en is hier de rechte lijn, het groote perspeetief, de rugge-
graat der oude koninklijke Barok -tuinen, zelden vast te houden.
De hoofdzaak is en blijft bij het moderne Volkspark, dat het
absoluut bruikbaar voor de bevolking zij.
Hiervoor is eerstens noodig, dat het veelal buiten de stad
gelogen volkspark met de stad door goede ry- en wandel-
wegen verbonden is. Ook in het park dient een weloverwogen
plan van wegen en paden voor auto's, rijtuigen, ruiters, fietsen
en wandelaars aangelegd te worden, liefst alle door krachtige
boomen overschaduwd, In het park vinde men voorts als
onderaf deelingen een botanische, een bloemen- en rozentuin,
etc, welke gedeelten architectonisch gehouden kunnen worden;
zij geven afwisseling en schoonheid aan den aanleg. De klein-
architectuur wordt vertegenwoordigd door pergola's, beeld-
werken, enz. Een belangrijk bestanddeel van den aanleg
vormen verder de gebouwen, als ververscbingsgelegenheden,
muziekbal, vergaderlokalen. Zelfs museums, volkebibliotheek
DE MODERNE TUIN 175
en leeszalen zijn hier op hun plaats. WenacLelijk zijn ook
overdekte wandelgangen, als toevluchtsoord bij regenachtig
weer. Verder spelen een zeer voorname, zoo niet een hoofdrol
de speel- en sportplaatsen, deze moeten zoo ver mogelijk
van de voor het verkeer bestemde hoofdw^en en tegen zon
en wind beschut liggen, willen ze practisch bruikbaar zijn.
Is veel ruimte beschikbaar, dan kan men verschillende speel-
plaatsen naast elkaar . aanleggen, hoe grooter elk is, hoe
meer de bevolking er mee gediend is. Gewenseht zijn ruime
sportterreinen voor diverse gezelsehapspelen en gymnastiache
oefeningen, vijvers bieden in den zomer gelegenheid voor
roeisport en in den winter voor ysvermaak. Heeft men vol-
doende water ter beschikking, zoo kan men ook een volkabad
inrichten. Ten slotte vergete men ook niet de speelplaatsen
voor de kleintjes, bestaande uit grasvlakten, zandhokken,
plaatsen met schommel, wip, enz, en vooral het ondiepe,
ruime waterbassin,, waarin de kleinen met bloote voetjes naar
hartelust kunnen rondplassen. Dat dei^elijke, vele bunders
beslaande terreinen, zelden diclit bij een groote atad ver-
krijgbaar zijn, is geen ernstig bezwaar, aangezien verbinding
met de electrische den weg voldoende bekorten zal, terwijl
ook velen er met genoegen een half uurtje wandelen voor over
hebben, om de geliefkoosde algemeene ontspanningsplaats te
bezoeken. Doch al ia de aankoop van een dergelijk terrein
of van een oud reeda bestaand privaat park soms nog al kost-
baar, toch zal een goede atadaadministratie wel de middelen
Modem Volkaparb.
I
176 DE MODERNE TUIN"
weten te vinden, ten einde, zij het daü niét in eens, dan toch
bij gedeelten,. de noodige terreinen, te resêrveeren/ I>e aanleg
zelf behoeft niet kostbaar te zijn. Mij is een volkstuiii belrend,
50 H.A;. groot, geheel volgens moderne begrippen aangelegd,
die in 't gjeheeL slechts 30 cent per M^. ko«t, behoudens gebou-
wen en architectuurwerken. Daarbij komt, dat de .exploitatie
van zulk een park niet geheel renteloos is; zoo vloeien b.v.
in de kas de pachtsom van clubhuis, sociëteit, ververschings-
gebouwen, afzonderlijke sportterreinen, "de verkoop van hét
hooi der grasvlakten, etc. Bij zeer groote volksparken verdient
het nieer aanbeveling een gedeelte uitsluitend voor bosch-
beplanting te bestemmen, dan landschapstafereelen te scheppen.
Zoodoende verkrijgt men een volkspark, dat niet gelijk
eertijds alleen voor wandelaars bestemd is, maar dat aan alle
inwoners der stad een welkome ontspanningsgelegenheid biedt
en zoowel 's winters als 's zomers een aantrekkingspunt en
een bron van ware levensvreugde zijn zal,
In verscheidene landen bestaan vëreenigingen tot bescher-
ming van natuurschoonheid, inzondêr die, welke typeerend is
voor land en Volk. Men tracht een dergelijk terrein aan de
exploitatie te onttrekken door een natuurpark te scheppen.
Het oudste en beroemdste natuurpark is het Yellow Stone
^Nationaal park in de Vereenigde Staten van Noord -Amerika.
In 1806 werd dit gebied ontdekt en beschreven en op 't einde
der Vorige eeuw tot „nationaal" park verklaard. Naar dit voor-
beeld heeft men in Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken,
Duitschland, Holland en enkele andere landen dergelijke
natuurparken afgetuind, die men voor komende geslachten
wil behouden, om hun te toonen den typischeü toestand,
waarin wij *-of onze voorouders bijzondere oorspronkelijke
natüuftafereelen in zekere cultuurperiode bezaten. Het ingrij-
pen van d^n mensch om utiliteitsredenen kan slechts daardoor
vermeden worden, dat men het bewuste terrein aankoopt en
verder ongemoeid laat liggen. Slechts lange jaren daarna
kan men door vreemdelingenbezoek op eenige rente rekenen,
waaruit men echter niet moet besluiten, dat het voor dien tijd
hernietisch afgesloten moet blijven. Zonder twijfel is ook in
ons vaderland'iff dit opzicht wel een èn ander meer te doen en
is het alleszins aanbevelenswaardig en lofwaardig, menig
schilderachtig echt-Hollandsch stukje natuur voor tomende
geslachten te bewaren.
Zeker is geen aanleg van welken aard ook in zoo kort tijds-
DE MODERNE TUIN 177
verloop a^D zulke ingrijpende stijl veranderingen onderworpen
geweest, als de begraafplaats.
De oude begraafplaats was geheel geometrisch aangelegd
en de aésthetiek stond vrijwel geheel op den achtergrond,
stellig was deze inrichting zeer doelmatig, men kon de gèheele
vlakte goed gebruiken en zich gemakkelijk oriënteeren.
Practisch was dit dus wel, maar schoon en indrukwekkend
waren de vrijliggende groote grafvlakten niet. Men kwam
dus op de idee, de begraafplaats met een toekomstigen park-
aanleg in landschapstijl te eombineeren en rekende voor de
graven Vi tot '/a van het terrein, het overige voor de beplan-
ting, die de kern der- latere groepbeplanting van het park
vormde ; zoo ontstonden begraafplaatsen, door dekheesters in
losse beplanting aan het oog onttrokken, want men ging van de
veronderstelling uit, dat het kerkhof na 50 jaar gesloten en dan
geleidelijk tot een part hervormd zou worden. De oudste
begraafplaats in landsehapstijl is de Centraalfriedhof te
Hamburg — Ohlsdorf, in 1880 begonnen en naar dit voorbeeld
werden, hoewel niet altyd met evenveel smaak, talrijke bc:
Ontwerp v
■l,ial. TtUiik.
178 I>E MODERNE TUIN
graaf plaatsen in andere steden en landen aangelegd. Meende
men aanvankelijk nu stellig op den goeden weg te zijn, allengs
kwam er verandering. Het eene gedeelte na het andere werd
nu architectonisch of althans geometrisch behandeld, totdat
men tot de overtuiging kwam, dat landschapspark en begraaf-
plaats niet te vereenigen zijn, enkel bij hooge uitzondering
op sterk geaccidenteerd terrein. Een goede begraafplaats is
voor elke gemeente een niet onbelangrijke factor, maar daar
het niet op onzen weg ligt, verder op de inrichting eener
moderne begraafplaats in te gaan, bepalen we ons tot enkele
opmerkingen.
Noodzakelijke gebouwen zijn : een lijkenhal, een kapel,
gebouwen voor administratie en ambtenaren en verder eenige
bijgebouwen van ondergeschikt belang ; met 't oog hierop
is het dus absoluut noodzakelijk, dat architect en tuinarchitect
gemeenschappelijk arbeiden. Doel en vorm der begraafplaats
moeten in goede onderlinge harmonie staan. Bij de begraaf-
plaats in landschapstijl vergenoegde men zich met het minder
schoone, de grafvlakken eenvoudig door plantsoen te ver-
dekken, de rationeele weg zal dus ook nu zijn dit gebrek
te verhelpen. De allereerste eisch is, dat de grafheuvel
eenvoudig zij, maar goed onderhouden worde ; goede plastiek,
van den eenvoudigen grafsteen tot de sierlijke tombe, verdient
pas op de tweede plaats de aandacht.
De grafheuvel blijve, zooals men die in ons land vrij algemeen
ziet, in tegenstelling met de hoogere heuvels in sommige landen.
Is een verhooging gewenscht, dan vergenoege men zich met het
minimum. Voor de beplanting kieze men vaste, of andere
bloemplanten ; laat de beschikbare ruimte het toe, dan kan
men in de omgeving langzaam groeiende conifeeren of groen-
blijvende heesters planten. Zorgen de naastbestaanden niet
voor netheid en orde op den grafheuvel, dan dient de directie
der begraafplaats zich met het noodzakelijke onderhoud te
belasten.
De begraafplaats moet zonder bijoogmerken aangelegd
worden, dus ook niet met de bedoeling, er later een park van
te maken. Men verlieze nooit uit het oog, dat hier de rust-
plaats is onzer dierbare overledenen ; aan dit doel en aan deze
bestemming alleen dient een goed ontworpen begraafplaats
te beantwoorden. Het is natuurlijk niet noodig, dat alle
wegen en paden rechtlijnig zijn, evenmin dat alles geometrisch
ingedeeld wordt.
DE MODERNE TUIN 179
Dit alles is ten slotte slechts bijzaak, waarbij de ligging en
de aard van het terrein van beslissenden invloed zijn, de
hoofdlijnen houde men echter bij voorkeur recht. Het motief
hiervoor vindt men in het feit, dat ook het enkele graf recht-
lijnig is. Wil men leven en afwisseling in den aanleg brengen,
dan kieze men hiertoe de gedeelten, die nog jaren lang van
graven vrij blijven. Hier kan men dan bosschages planten of
eenige landschappelijke tafereelen scheppen, waar de bezoekers
van de begraafplaats ongestoord kunnen vertoeven.
De omlijsting kan door losse heestergroepen geschieden,
waartusschen de familiegraven te plaatsen zijn. Groote
graven en geheele graf vlakten worden door heiningen omzoomd.
Bij den ingang, langs de hoofdwegen, bij de kapel en andere
hoofdgebouwen past een rijke bloemenpracht. Zal een aldus
aangelegde begraafplaats aanvankelijk ook minder voldoen,
allengs zorgt de natuur voor het schilderachtige, zij vormt
de boomen en heesters en als ze zich dan ongestoord ont-
wikkelen, vertoonen zij ons het schoone en vredige, dat we
bij oude begraafplaatsen zoo dikwijls bewonderen.
Meer en meer geraken schooltuinen algemeen in gebruik.
Eeeds Furttenbach heeft in zijn Kunstspiegel (1663) een
schooltuin ontworpen ; hij deelt het buiten de poort liggende
en door muren omsloten terrein in vier gelijke deelen, loof-
gangen kruisen zich bij de fontein in het midden. De bedoeling,
die Furttenbach met dit ontwerp had, was wel is waar een
eenigszins andere, dan men met den tegenwoordigen schooltuin
heeft. In Amerika, Engeland en Oostenrijk zijn meer moderne
schooltuinen reeds lang bekend en ook bij ons hebben ze,
zelfs in sommige dorpen, reeds burgerrecht verkregen.
Een schooltuin moet geen kweekplaats zijn van de meest
verschillende soorten onkruid, die naar de scholen gezonden
worden, om de kinderen in de gelegenheid te stellen meel-
draden, enz. te tellen, hij moet een keur van planten bezitten,
die biologisch-oekologisch zóó gerangschikt zijn, dat alles zich
geheel aan het onderwijs aanpast. De kinderen zelf moeten
-in den tuin onder leiding van den onderwijzer de planten
bestudeeren en zeker moet de leider hier de gelegenheid niet
ongebruikt laten, om het schoonheidsgevoel en de liefde tot
de natuur op te wekken en te ontwikkelen, want er is geen
beter aanschouwingsmiddel voor de aesthetische opvoeding
dan een goed aangelegde en onderhouden schooltuin. De
12*
180 DE MODERNE TUIN
indrukken, die de jeugdige leerlingen hier ontvangen, zijn
doorgaans van meer blijvenden aard dan het geleerde op bota-
nische excursies. Daarom, paedagogische nutstuinen aange-
legd in stad en dorp !
Kan men bovendien, vooral in de grootere steden, in de
nabijheid der school nog een schoolkindertuin aanleggen,
dus een tuinvlakte, waarin elk der kinderen zijn stukje grond
zelfstandig bearbeidt, waar het kind spit, zaait, plant en oogst,
dan zal men hierin nog een uitnemend middel te meer bezitten,
om de jeugd lichamelijk en geestelijk te ontwikkelen.
Over de aan den schooltuin nauw verwante botanische
tuinen wenschen we hier slechts terloops op te merken, dat
ideale, moderne botanische tuinen op het vasteland van Europa
slechts weinige te vinden zijn, historisch interessante daaren-
tegen overvloedig. Ten slotte is er nog een en ander te
zeggen over enkele tuinen volgens moderne opvatting.
De Alpentuin of rotstuin is tamelijk moeilijk aan te leggen
en er is menige klip te omzeilen en te ontzeilen, wil men meer
bereiken dan een steenhoop, met rotsplantjes bezet. Overigens
zal in Holland, behoudens enkele uitzonderingen, b.v. in een
groot buiten of in een botanischen tuin, een alpentuin weinig
op zijn plaats zijn.
Men zie in zulk een tuin van al het groteske af en zoeke de
eenvoudigste wijze, om het karakter der schoone alpenfiora
tot uitdrukking te brengen, de rotsen moeten in elk geval
bijzaak blijven. Vaste regels zijn hier niet te geven en moet
het dus verder aan den goeden smaak van den ontwerper over-
gelaten worden, alles zoo doelmatig en systematisch mogelijk
te rangschikken.
Van meer belang, vooral uit wetenschappelijk oogpunt, zijn
de Eijks-alpentuinen, in wezen niets anders dan botanische
tuinen in het hooggebergte. Frankrijk staat hier bovenaan
met een 9-tal. Een op 2000 M. boven den zeespiegel is 6 H.A.
groot en de tuin van Samoens bevat niet minder dan 10,000
plantensoorten en heeft meer dan een millioen francs gekost.
Op Frankrijk volgen Zwitserland en Italië, elk met 7 alpen-
tuinen, dan volgt Duitschland met een drietal, terwijl Oostenrijk
en Denemarken er elk één bezitten.
De rozentuin was ten allen tijde een geliefkoosd onderwerp
voor den tuinarchitect en is vooral in een kleinen . tuin een
dankbare aanleg, die weinig moeielijkheden oplevert. Geheel
DE MODERNE TUIN 181
anders is het bij den grooten rozentuin, hier toch schijnt
men van een algemeen bevredigende oplossing nog ver af te
zijn. Hoewel reeds in de Oude Geschiedenis en in de Middel-
eeuwen rozentuinen werden aangetroffen, hoewel ook de
Eenaissance- en de landschapstuin hun rozentuinen hadden,
toch zijn er weinige, die ^ns geheel voldoen. Wil de rozentuin
een werkelijk goeden indruk maken, dan vermijde men vooral
een verdeeb'ng in te veel kleinere vakken, dit werkt onrustig
en schaadt het goede overzicht, wat voorzeker den totaalindruk
niet ten goede komt. Ook als de rozen niet bloeien, dient de
tuin een prettigen aanbhk op te leveren, zoodat het dus nood-
zakelijk is met andere bloemplanten te combineeren. Van
groot belang is voorts ook de randbeplanting, deze vormt
immers den achtergrond, mooie bloemheesters, met veel
groenblijvende gewassen doormengd, zullen bij schilderachtige
rangschikking het gewenschte effect teweeg brengei^. Zoo
zal een randbeplanting van uitsluitend Ehododendron, als
b.v. in den Thiergarten te Berlijn, zelfs dan niet voldoen, als
alle planten in vollen bloei staan.
Verder plante men kwistig wilde rozen onder het dekplant-
soen, klimrozen hecht men aan latwerk en pergola of rang-
schikt ze tot festons, lage rozen plaatse men op geometrische
langwerpige rabatten en wel zóó, dat elk bed weinige, maar
goede, welriekende soorten vertoone. Soms plante men ook
een aantal van dezelfde variëteit op één bed en zorge dan
voor goede kleurenharmonie tusschen de verschillende vakken.
Eem'ge moeielijkheid veroorzaakt de plaatsing der stamrozen,
ze kunnen van 30 — 100 c.M. stamhoogte hebben. Men ver-
eenigt ze liefst op smalle rabatten en wel zóó, dat elke stamroos
gemakkelijk te bereiken en te bezichtigen is. Den bodem
en de kale stammen dekke men met Polyantha-rozen. Water
in eiken vorm, in bassin, wandbron of fontein is steeds als
levend motief welkom. Hetzelfde geldt voor de voortbreng-
selen der plastiek.
Hoe interessant het op zich zelf moge zijn, na te speuren
welke wetten den aanleg van een tentoonstelling, dierentuin
of botanischen tuin beheerschen, alle doorgaans moeielijke
probleemen, toch is dit van te weinig algemeen belang, om er
hier nader op in te gaan.
We staan dus nog even stil bij eei\ enkelen tuin, die meer
direct onze belangstelling verdient en wel den ziejoentuin^
Het is de tuin der herstellenden. Dit doel bepaalt in
182 DE MODERNE TUIN
de allereerste plaats de eiachen, waaraan de aanleg «it aesthe-
tisch, praetisch en vooral hygiënisch oogpunt redelijkerwijze
dient te voldoen.
Tegen wind en zon moet de beplanting voldoende beschutten,
vooral langs den straatweg is een hooge, dichte beplanting
noodzakelijk. De standplaatsen der ziekenbedden, stoelen
en tenten moeten onafhankelijk van de windrichting den
geheelen dag bruikbaar zyn, voor tubereulose-iyders is zon
een hoofdvereiechte, rheumatieklijders moeten tegen 't minste
tochtje beschermd zijn. Zoo stelt iedere afdeeling speciale
eischen.
Verder zijn noodig : loofgangen, priëelen, speelplaatsen
voor grooteren en kleinen en vooral rustige zitplaatsen. Men
zorge voor de grootst mogelijke variatie, om den tuin voor de
zieken tot een aantrekkingspunt te maken, aan breede,
droge wegen, keur van bloemen en tal van wintergroene
heesters mag geen gebrek zijn.
Ten slotte zijn nutstuinen voor verplegers en ambtenaren
gewenscht. In één woord, men streve er zooveel mogelijk na,
het aangename met het nuttige te vereenigen.
DE MODERNE TUIN 183
Hebben we tot hiertoe de richtingslijnen aangestipt, waarin
de moderne tuin zich ontwikkelt heeft, we besluiten met
er op . te wijzen, dat men in elk land stellig zijn eigen weg
zal inslaan, zoodat later elke natie zijn eigenaardig, typeerend
karakter in zijn tuinen terugvindt. Stoomkracht en electrici-
teit en de verdere uitvindingen der 19® eeuw hebben de volks-
verschillen wel eenigszins genivelleerd en ook aan de kunst een
min of meer internationaal karakter gegeven, doch dit is
slechts betrekkelijk, want de echte kunst, derhalve ook de
tuinkunst, moet bij elk volk het product van zijn geestelijke
cultuur en de uitdrukking zijner ethische levensomstandig-
heden zijn.
De tuinkunst moet natuur en kunst zoo gelukkig vereenigen,
dat zij nationaal is en geheel aan het volkskarakter en de
natunrgesteldheid van het land aanpast. Wel moeten we,
om ons ideaal, de nationale, typisch-Hollandsche tuinkunst
te bereiken, als leerling bij volkeren, die ons op dit gebied
vóór zijn, zooals Amerika, Duitschland en Engeland, ter school
gaan, maar dan ook als meester op eigen terrein opgetreden
om een eigen, ons passende kunst te scheppen. Zelden heeft
voorzeker een land op schooner voorbeelden van architectuur-
tuinen kunnen wijzen dan ons vaderland ; wij moeten als
Hollanders zien en voelen, want dat is dringend noodzakelijk,
willen we niet aan den leiband van andere naties loopen.
De tijd van het alles gelijkmakende modernisme in het rijk der
kunst is voorbij en langzamerhand wringt zich de kunst uit
deze boeien, om in volle vrijheid zich te ontplooien als een door
geheel het volk begrepene nationale kunst. Voorzichtig het
nieuwe, dat we ontmoeten, afwegend en aan het beste oude
toetsend, alles in overeenstemming brengend met de volks-
psyche, zullen we ook voor de tuinkunst de eereplaats her-
overen, eenmaal door onze voorvaderen met recht en roem
gehandhaafd. De studie der oude voorbeelden zal ons met
verbazing doen zien, hoe wel doordacht die ontwerpen waren
en tevens hoe weinig nieuws men er in onzen tijd aan toe te
voegen zou hebben, wij behoeven doorgaans het oude slechts
verder logisch te ontwikkelen en met den tijdgeest in overeen-
stemming te brengen. Met onze studie moeten we aanvangen
bij het bloeitijdperk onzer vaderlandsche tuinkunst, dus
met de heerschappij van den Barok-stijl; daar zullen we
leeren, hoe bijna onuitputtelijk de vormenschat der tuin-
kunst is.
184 DE MODERNE TUIN
Wat in de laatste jaren in ons vaderland op het gebied
van tuinkunst voortgebracht is, blijkt veelal copieerwerk naar
Duitsche voorbeelden ; dergelijk werk kunnen we niet gebrui-
ken, want wat in een ander land heel doelmatig geacht wordt, is
in het onze maar al te vaak misplaatst.
Daarom, eerst meer historische studie en dan met energie
aan het werk, om een modernen, echt-Hollandschcn architecto-
nischen tuin te ontwerpen !
Het heeft wel eens onze aandacht getrokken, dat uit oude
Hollandsche plaatwerken geconstrueerde tuinen, wat opbouw,
ruimteverhouding cd rythme betreft, in menig opzicht aan de
hoogste eischen van den kenner der moderne richting voldoen.
Er wordt slechts de noodige kennis en tact vereischt, om
hieruit speciaal moderne Hollaudsche, nationale architecto-
nische tuinen te construeereü.
Maar voor we zoo ver zijn, dient eerst nog een breede
gezonde basis gelegd te worden, waarop dan later met succes
voortgebouwd kan worden, m. a. w. er is nog veel voorberei-
dende arbeid te verrichten.
Op een paar punten vestigen we hier bijzonder de welwillende
aandacht der lezers.
We beginnen met een paar vragen :
Voldoet het onderwijs in tuinarchitectuur in Nederland
aan de hooggespannen eischen des tijds ?
En verder : Hoe staat het met het vereenigingsleven ?
Op beide terreinen, door de vragen genoegzaam aangeduid,
is nog zeer veel te doen en moet nog heel wat gearbeid
worden, wil men dien grondslag verkrijgen, die voor een
bloeiende ontwikkeling der tuinkunst noodzakelijk is. Zonder
voortdurende toewijding eener breede schaar van voormannen,
zal men nooit de belangstelling van ons volk gaande maken
en houden. Willen we dus de evolutie in de tuinkunst volgen
en ons hare lessen ten nutte maken, dan moeten beoefenaars
en vrienden der tuinkunst zich in een hechte vereeniging aan-
eensluiten. Laten we hierbij wel bedenken, dat het niet
enkel geldt het bestaan en het behoud der tuinkunst, maar dat
de herovering der eereplaats, eenmaal door Hollands tuin-
architecten ingenomen, op het spel staat. Daartoe is een-
drachtige, georganiseerde samenwerking van alle belang-
hebbenden en belangstellenden dringend noodzakelijk. Dat
zulk een op te richten vereeniging ook tot taak heeft de uitgave
voor een tuinbouwkundig tijdschrift spreekt evenzeer vanzelf ,
DE MODERNE TUIN 185
als dat bedoelde corporatie aangewezen is voor het krachtig
opwekken tot en het deelnemen aan te houden tentoonstellin-
gen, waar de tuinknnst de haar toekomende eereplaats ont-
vangt, die andere natiën haar reeds sinds geruimen tijd af-
stonden. Verder moet deze vereeniging, voorzoover mogelijk
en noodzakelijk, aaneensluiting en samenwerking zoeken met
de reeds zoo degelijk georganiseerde architectenvereeniging,
opdat door doelbewuste, gemeenschappelijke arbeid goede
resultaten bereikt worden.
Laten we hierbij ook nog wijzen op hetgeen de gemeente-
besturen kunnen doen ter bevordering van den bloei der tuin-
kunst. Nog maar al te vaak komt het voor, dat een gemeente
het ontwerpen van plannen voor begraafplaats, stadspark en
dergelijke eenvoudigweg opdraagt aan haar gemeentearchitect,
die, omdat hij goed gesalarieerd wordt, ook maar van alles,
dus ook van tuinarchitectuur, het noodige verstand dient
te bezitten. Deze ideiale en uit financieel oogpunt blijkbaar
zeer practische handelwijze behoort in andere landen reeds
tot het grijs verleden, in ons goede vaderland helaas nog bij
lange niet.
Het is wel degelijk voor den opbloei onzer tuinkunst van het
allergrootste belang, dat de gemeentebesturen diep doordron-
gen worden van hun verplichting, hiertoe naar best vermogen
mede te werken. Dit kan geschieden eerst en vooral door
voor aanleg en onderhoud der stadstuinen vakmannen te kiezen.
Was het tot dusverre gebruikelijk voor nieuw te ontwerpen
en aan te leggen parken, enz. den gemeentearchitect, den
stadstuinbaas of een familielid of goede kennis van een der
raadsleden met de vereerende opdracht te begunstigen, moge
spoedig deze oude sleur plaats maken voor den koninklijken
weg : het uitschrijven van een prijsvraag, waardoor den
vakmannen de gelegenheid geboden wordt, hun krachten
in gepaste naijver te meten en het gemeentebestuur in het
bekroonde ontwerp een zekere waarborg heeft voor een
practischen, doelmatigen, maar ook kunstvollen aanleg, die
aan de eischen van den modernen tuinstijl voldoet. Waarom
wel een prijsvraag voor een nieuw gemeentehuis, beurs, of
ander groot openbaar gebouw en niet voor een publiek park ?
Nog op menige wonde plek zouden we kunnen wijzen, doch
dit alles zou ons te ver en van ons onderwerp afvoeren.
Tot besluit herhalen we : laten wij voortbouwen op de
historische grondslagen, ons inleven in de meesterwerken
186 DE MODERNE TUIN
onzer voorvaderen, verder in het buitenland goede modellen
bestudeeren en waardeeren en dan al]e krachten inspannen om
een nationale, hoog ontwikkelde tuinkunst te scheppen. Dan
zal ook het hart van ons volk warm worden eü de zoo ge-
wenschte, algemeene belangstelling voor de tuinarchitectuur
wederom ontwaken.
De meer ontwikkelden zullen gaarne de gelederen van de
vrienden onzer tuinkunst versterken, als wij het verstaan^
hun schoonheidsgevoel te treffen, en ook het volk zal wederom
gaan medeleven, als het leert beseffen, hoe diep de tuinkunst
in het sociale leven ingrijpt en welke zegeningen zij kan
schenken.
Laten we dus niet vereende krachten met alle energie de
lessen toepassen, die de historie ons geeft, dan kunnen we
veel van de toekomst verwachten.
187
Ten gerieve der Lezers, die over dit onderwerp meerdere lectuur
wenschen, vermeld ik de voornaamste werken der oude literatuur
tot de 18® eeuw.
1485. Alberti. Architectura.
1561. Petrus de Crescentiïs. Ruralium Commodorum.
1576. Du Cerceau. Les plus excellents bastiments de France.
1577. MouNTAiNE. De Gardeners Labyrinth.
1583. Jan Vredeman de Vries. Hortorum viridariorumque
elegantes et multiplices formae ad architectonicae artis
normam aiïabere delineatae.
1603. Olivier de Serres. Le théatre d'agriculture.
1614. Crispin de Passé. Hortus Floridus.
1616. Th. de Bry, Florilegium.
1620. Salomon de Caus. Hortus Palatinus.
1623. HoNDius. Onder wysinghe in de Perspective Gonst.
1628. Jean le Clerc. Parterres et Compartiments.
1629. LoRis. Le thrésor de Parterres.
1629. John Parkinson. Paradisus terrestris.
1638. BoYCEAU. Traite du Jardinage.
1640. FuRTTENBACH. Architectura recreationis.
1640. Sanderius. Flandria illustrata.
1641. Merian. Florilegium renovatum.
1651. ANDRii MóLLET. Le jardin de plaisier.
1652. Claude Mollet. Théatre des plans et jardinage.
1654. Laurenberg. Horticultura.
1668. J. VAN DER Groen. De Nederlandsche hovenier.
1670. Falda. Giardini di Roma.
1693. CoMMELiN. Beschrijving van Amsterdam.
1696. J. C. Muller. Deliciae hortenses.
1697. J. VAN ViANEN. Rijswijk.
1697. Le Roy. Castella Brabantiae.
1699. PiETER VAN DER Aa. Castella et praetoria nobilium Bra-
bantiae.